Op bezoek bij Luigi Pirandello

Bij het voormalige woonhuis van Luigi Pirandello in Rome is het rustig als ik me daar op een grijze decemberochtend meld bij de poort. Ik word ontvangen door Lucia Torsello, een vriendelijke dame die de scepter zwaait in het tot museum omgevormde appartement. Ik tel op dat moment slechts twee medebezoekers, maar dat geeft volgens Lucia een vertekend beeld. ‘Het museum wordt jaarlijks bezocht door duizenden fans,’ vertelt ze. ‘Pirandello wordt in Italië nog altijd veel gelezen. Wie hier een middelbareschooldiploma wil halen, ontkomt er niet aan om op de een of andere manier kennis te nemen van zijn oeuvre.’ Ik blijk op een goed moment te zijn gekomen. Om te vieren dat de Italiaanse Nobelprijswinnaar op 28 juli 150 jaar geleden werd geboren, organiseert het Istituto di Studi Pirandelliani e sul Teatro Contemporaneo hier de expositie Il caso Pirandello.

Pirandello woonde er de laatste jaren van zijn leven tot hij er stierf in 1936. Het appartement in de Via Antonio Bosio bevindt zich in een statig complex met drie verdiepingen en een souterrain. Het huisvest sinds 1961 het Istituto di Studi Pirandelliani e sul Teatro Contemporaneo. De omliggende panden zijn bijna allemaal van na de Tweede Wereldoorlog. Ik passeer onder meer de ambassades van Qatar, Jemen, Australië en Mali. Bij het hek waarop een affiche met de aankondiging van de expositie is bevestigd bel ik aan. Lucia Torsello doet zelf open. Ze neemt me mee naar de voormalige woon- en werkkamer van de schrijver op de tweede verdieping, waar op dat moment een spektakel van licht en geluid plaatsvindt. Na een kwartiertje zet Lucia de beamer uit. Ze maakt duidelijk wat ik gezien en gehoord heb. Het blijkt te gaan om een multimediale installatie die de titel Pirandello fantasmatico draagt. ‘Het zijn passages uit het filmscenario Zes personages op zoek naar een auteur (Sei personaggi in cerca d’autore) uit 1930 dat Pirandello baseerde op zijn gelijknamige toneelstuk. Hij schreef dit filmverhaal oorspronkelijk in het Duits in de hoop dat filmregisseur Friedrich Murnau ermee aan de slag zou gaan, maar dat gebeurde niet. Met het scenario was tot op heden nooit iets gedaan. Wij vonden het tijd worden dat daar verandering in kwam.’ Het toneelstuk Zes personages op zoek naar een auteur is een van Pirandello’s belangrijkste werken. Lucia vertelt hoe het aanvankelijk voor de nodige beroering zorgde vanwege het onconventionele en absurdistische karakter ervan. ‘Na afloop van de première in 1921 in Rome moest Pirandello het Teatro Valle via de achteruitgang verlaten om te ontsnappen aan de woede van de toeschouwers die dingen riepen als ‘manicomio’ (gekkenhuis) en ‘incommensurabile’ (dat lijkt nergens op).’

Lucia doet het licht van de imposante kroonluchter boven onze hoofden aan zodat beter zichtbaar wordt wat er in de kamer zoal is uitgestald.‘Deze ruimte is nog grotendeels zo ingericht als toen Pirandello hier overleed,’ legt ze uit.  ‘Het bureau, de boekenkasten en de boeken, de stoelen, de schilderijen en de foto’s waren allemaal van hem. Voor de expositie hebben we daar een aantal vitrines aan toegevoegd met interessante voorwerpen.’

De meubels verraden een zekere hang naar eenvoud. Alleen de uitbundige kroonluchter en de rijkelijk van houtsnijwerk voorziene boekenkasten verlenen het interieur enige frivoliteit. Wat in de vitrines het meest in het oog springt, is het document van de Nobelprijs, die in 1934 aan Pirandello werd uitgereikt: twee plakkaten, bedrukt met gouden letters en figuren in heldere kleuren in gouden lijsten. Ze liggen tussen een aantal hoge onderscheidingen uit binnen- en buitenland en een doosje met visitekaartjes van de auteur. ‘Pirandello was in deze kamer toen hij het bericht ontving dat hij de Nobelprijs toegekend had gekregen. Hier stond hij ook de pers te woord. Een fotograaf vroeg hem om plaats te nemen achter zijn typemachine. Pirandello deed wat hem gevraagd werd en dat resulteerde in de beroemde foto waarop hij voorovergebogen over zijn Underwood met één vinger zit te typen. Wat hij typte bleek telkens opnieuw het woord ‘pagliacciate’ (grappenmakerij) te zijn.’  Toen Pirandello in Stockholm de plakkaten, de medaille en de som geld uit handen van de koning van Zweden in ontvangst mocht nemen, gaf hij in zijn toespraak een onbewimpelde karakterisering van zichzelf:

Ik ben een goede leerling geweest. Een goede leerling niet op school maar in het leven, een goede leerling die met absoluut vertrouwen begon door alles te verwerken wat hij geleerd had. […] De vastberadenheid waarmee ik aan deze doctrine vasthield […] was absoluut noodzakelijk bij het omgaan met de bittere teleurstellingen, de gruwelijke ervaringen, de verschrikkelijke woorden en alle fouten uit naïviteit die mij hebben gemaakt tot een wezen dat (zoals elke kunstenaar) totaal niet toegerust is voor het leven, en enkel kan denken en voelen.

Ik loop door de kamer en zie onder meer het manuscript van de tragedie Hendrik IV (Enrico IV), schilderijen gemaakt door Pirandello’s zoon Fausto en meerdere foto’s van Marta Abba, de actrice op wie Pirandello verliefd werd enkele jaren nadat zijn echtgenote, Antonietta Portulano, was opgenomen in een psychiatrische inrichting. De mooie Marta kwam regelmatig bij hem over de vloer, maar de liefde die Pirandello voor de 33 jaar jongere diva voelde, werd niet beantwoord.

Ik begeef me naar de belendende slaapkamer waar het bed staat waarin de schrijver overleed. Naast het bed liggen zijn pantoffels en op de stoel aan het voeteneinde is een van zijn hoeden neergelegd. In een kledingkast hangen kledingstukken waaronder Pirandello’s bekende zwarte mantel en het kostuum dat hij droeg als lid van de Accademia d’Italia. Ik realiseer me dat het inmiddels 81 jaar geleden is dat deze spullen hun eigenaar verloren.  Ze verwierven vrijwel direct daarop de status van museumstuk.

Pirandello was van oorsprong geen Romein. Hij werd in 1867 geboren in Agrigento op Sicilië, als zoon van de directeur van een zwavelmijn. Op twintigjarige leeftijd vertrok hij naar Rome waar hij letteren ging studeren. Daar bleef hij het grootste gedeelte van zijn leven wonen. Ik vertel aan Lucia dat ik in 2004 het riante geboortehuis op Sicilië heb bezocht. Het interessantste wat ik daar toen aantrof was het grote zwarte borstbeeld dat men op een sokkel voor het huis in de tuin had geplaatst.  ‘We werken wel samen met het museum in Agrigento,’ legt Lucia uit, ‘maar ze zijn daar veel minder actief bezig met het beheer van de collectie, hoewel ze best veel materiaal hebben. Wij hebben bijvoorbeeld een project gestart waarbij alle belangrijke documenten worden gedigitaliseerd. Zulke dingen worden op Sicilië niet gedaan.’

Hoewel Rome Pirandello’s thuisbasis werd, bleef Sicilië een grote rol spelen in zijn leven en werk. Pirandello’s biograaf Gaspare Giudice schrijft:

Het Sicilië waarin hij opgroeide was een regio waar de tijd bijna stilstond, ondanks de eenwording van Italië. De samenleving was, veel meer dan dat nu het geval is, gebaseerd op grondbezit en feodale principes: zelfs de zwavelindustrie had verschillende kenmerken die het best kunnen worden omschreven als middeleeuws. De rangen- en standenmaatschappij leek alleen te kunnen worden veranderd; in feite bleef de structuur onveranderbaar en werd hooguit af en toe de ene hoogwaardigheidsbekleder vervangen door een andere. De stijfheid van de samenleving paste bij het Siciliaanse karakter. […] Onderdrukking van emoties en explosiviteit bleven fundamentele onderdelen van Pirandello’s Siciliaanse temperament.

Wat Pirandello in Rome zocht en wat hij er vond, valt onder meer op te maken uit zijn meestgelezen roman Wijlen Mattia Pascal (Il fu Mattia Pascal). Het boek stamt uit 1904 en is in Italië een klassieker geworden. Er verschenen in de vorige eeuw twee Nederlandse vertalingen van dit tijdloze meesterwerk: in 1925 en in 1981. Wijlen Mattia Pascal hoort bij Rome zoals Eline Vere hoort bij Den Haag en Ulysses bij Dublin. Toen Pirandello de roman schreef was hij inmiddels getrouwd en vader van drie jonge kinderen. Het gezin maakte een crisis door. De zwavelmijnen, waarin Pirandello’s vader al zijn kapitaal had geïnvesteerd, waren ingestort. Grote geldnood binnen de gehele familie was het gevolg. De financiële jobstijding raakte Pirandello’s vrouw zozeer, dat haar psychische gezondheid haar definitief in de steek liet. Pirandello overwoog zelfmoord, maar besloot uiteindelijk een boek te schrijven over iemand die afscheid neemt van zijn ‘ware’ identiteit en een nieuw leven begint. Hij laat daarin het hoofdpersonage Mattia Pascal zelf vertellen wat hem allemaal is overkomen. Als die onder de naam Adriano Meis naar Rome verhuist, beschrijft hij bijna liefdevol het panorama dat het venster van zijn appartement aan de Via Ripetta hem biedt:

Toen ze de deur had geopend voelde ik mijn borst verruimen door de lucht en het licht die binnenstroomden door twee brede, op de rivier uitziende ramen. Ginds op de achtergrond zag men Monte Mario, Ponte Margherita en heel de nieuwe wijk van de Prati tot aan Castel Sant ʼAngelo; beneden ons lagen de oude brug van Ripetta en de nieuwe die ernaast gebouwd werd; verderop de Ponte Umberto en alle oude huizen van Tordinona, die de wijde kronkeling van de rivier volgden; op de achtergrond zag men aan de andere kant de groene hoogten van de Gianicolo met de grote fontein van San Pietro in Montorio en het ruiterstandbeeld van Garibaldi.

Pirandello’s keuze voor de Via Ripetta in de roman lijkt alles te maken te hebben met het feit dat dit de straat was waarin de auteur zelf woonde toen hij nog studeerde en volop genoot van het onbezorgde studentenleven. Iets verderop in de roman laat Pirandello een ander personage iets zeggen over Rome en dat is opvallend minder positief:

Opgesloten in de droom van haar trotse verleden, wil ze niets meer te maken hebben met dit armzalige leven dat hardnekkig in haar blijft rondkrioelen. Als een stad een leven heeft gehad zoals dat van Rome, met zulke uitgesproken en typische karaktertrekken, kan ze geen moderne stad worden, dat wil zeggen een stad zoals een andere. Rome ligt daar, met haar grote hart in duizend stukken, achter het Capitool.

In tegenstelling tot zijn geestelijk vader besluit Mattia Pascal uiteindelijk terug te keren naar de plek waar hij geboren werd. Ik kijk uit het raam en probeer me voor te stellen hoe de omgeving van Pirandello’s laatste domicilie eruit moet hebben gezien voordat hier de betonnen appartementencomplexen werden opgetrokken. Lucia raadt mijn gedachten: ‘In de jaren dertig van de vorige eeuw was het hier nog landelijk. Her en der stonden wat huizen. De wijk was eigenlijk één groot park. Pirandello beschikte aan het eind van zijn leven over een auto. Hij liet zich door zijn chauffeur naar het centrum van de stad brengen.’

Als ik alles wat er wordt tentoongesteld heb gezien, vraag ik Lucia of de Underwoodtypemachine van de Nobelprijsfoto zich ook in het appartement bevindt. Dat blijkt normaal gesproken wel het geval te zijn, maar in verband met de viering van Pirandello’s 150ste verjaardag is deze verplaatst naar het Teatro di Villa Torlonia in het nabijgelegen park waar nóg een expositie aan Pirandello is gewijd. Ik vraag Lucia hoe ik dat theater kan bereiken, en bedank haar voor alle informatie. ‘A presto (tot gauw)’ zegt ze ten afscheid.  Even later loop ik in de foyer van het theater langs nog meer vitrines met brieven, foto’s, een paar schoenen en Pirandello’s zwarte hoed. Er zijn eveneens schilderijen te zien die Pirandello zelf maakte tijdens zijn eerste jaren in Rome en die laten zien dat de schrijver ook best aardig kon schilderen. Midden in de ruimte treft ik de typemachine aan. Zij is op het tafeltje geplaatst dat eveneens op de Nobelprijsfoto staat. Beide voorwerpen prijken hoog in een nis, net als heiligenbeelden in een kerk. Gewoon een antiek ladetafeltje met daarop een oude typemachine, zou je zeggen als je niet wist van wie ze waren geweest.

Die avond wandel ik naar de Via Ripetta. Ik loop hem helemaal uit tot aan de Piazza del Popolo en dan keer ik terug langs de Tiber richting de Ponte Cavour. Ik zoek het raam dat Mattia Pascal in de roman dat prachtige uitzicht op Rome biedt. De zon gaat onder achter de koepel van de Sint-Pieter. Het water van de Tiber licht zilverachtig op. In de huizen aan weerskanten van de rivier gaan de lampen aan. Ik laat de Ponte Cavour achter me en loop door tot ik de Engelenburcht in het vizier krijg. Ik maak een foto. En nog een. En nog een. Dan word ik bevestigd in hetgeen ik al vermoedde: dat het uitzicht van Mattia Pascal in de werkelijkheid nooit heeft bestaan. Net als Mattia Pascal zelf. En net als die Luigi Pirandello die ik zoek, in de huizen en de straten waar hij zich ooit heeft opgehouden.

Ronald Ohlsen

Gaspare Giudice – Pirandello; A Biography (Oxford University Press)

Luigi Pirandello – Wijlen Mattia Pascal (Peter van der Velden, uitgever)

(foto’s © Istituto di Studi Pirandelliani e sul Teatro Contemporaneo, Ronald Ohlsen)