In de liefde is alles waar en tegelijk niet waar

Toen Paul negentien was, had hij relatie met de toen middelbare getrouwde vrouw Susan. En dat in de jaren zestig in het dorpse vlakbij Londen. Dat vereist een bijzonder eufemisme. Wanneer ze uiteindelijk op één adres wonen is zij zijn ‘hospita’. Meerdere jongelingen huren kamers op zolder. Nu Paul zelf op leeftijd is, kijkt hij terug naar deze levensbepalende periode. Man Booker Prize-winnaar Julian Barnes, schrijver van een dozijn romans en ettelijke kortverhalenbundels, essays en non-fictiewerken, laat in Het enige verhaal Paul in zekere zin ook terugkeren naar de taal van die tijd, maar wel met de analyserende capaciteiten die hij een leven lang heeft aangescherpt.

Paul wil in de jaren zestig graag volwassen worden, maar schuwt tegelijk de sleur van de volwassenenwereld. De gebaande paden, de geldende mores. Hij verafschuwt zoals elke jongeling het acteren van de volwassenen. De vore waarin hun leven zich afspeelt, zonder ook maar een mogelijkheid om eens over de velden uit te breken. Maar Paul speelt ook een act. Hij is ‘de chauffeur’ van Susan, ‘de tennispartner’, de ‘jonge vriend van de familie’, de ‘protegé van Susans man Gordon’. De titel slaat op het verhaal dat een mens vormt, dat aan hem of haar kleeft en feitelijk alle handelingen in het verdere leven beïnvloedt. Geen wonder dat Paul zijn geschiedenis lineair vertelt. Zoals hij het voor ogen heeft, het al vaak heeft verteld. Is dat, in de zin van de orale traditie, het fijnslijpen van de waarheid, zodat de kracht van het verhaal steeds toeneemt? Wat is in dat kader precies de waarheid?

Barnes stelt die vraag onderhuids. Laat Paul in elk geval zijn twijfel over het waarheidsgehalte van herinneringen uitspreken. ‘De tijd, de plaats, het sociale milieu? Ik weet niet hoe belangrijk die zijn in verhalen over liefde.’ Vervolgens geeft Paul toch een goed beeld van het middenklasse milieu van ‘het Dorp’. Zoals hij er nu tegenaan kijkt. Over het weer, over details is hij niet meer zeker. Het is de schrijver die tussendoor de werking van het geheugen maar weer eens onderzoekt. Het geheugen een eigen authenticiteit toestaat. Als herbergier van vooral ‘al het goeds’, als overlevingsmechanisme. Het goede aan Het enige verhaal is dat er beslist geen idylle wordt geschetst. Het is de bitterzoete realiteit. Versterkt door de ik-vorm. ‘En eerste liefde dient zich altijd aan in de overweldigende eerste persoon. […] Het kost ons tijd om tot het besef te komen dat er ook nog andere personen zijn, en andere tijden.’ Dit is in feite de kern van deze roman.

Het idioom van Paul is bij tijd en wijlen fijn Engels onderkoeld. De jongeling die ‘voor de satire’ nog even meegaat in de conventie, akkoord gaat met het door zijn moeder voorgestelde proefspelen bij de tennisclub. Hetgeen niets anders is dan een sociaal examen. Paul kan gerust wel veinzen, houdt het vol omdat hij weet dat het maar voor even is. (Bovendien wordt hij daar aan zijn dubbelpartner Susan gekoppeld.) Dat hij zijn rol zo weer kan inleveren. Maar is dat ook zo?

Paul concludeert in retrospectief dat hij ook een vore heeft uitgesleten, ondanks zijn voornemen om het allemaal anders te doen. Het perpetuum mobile van de generatiewisseling. Hij heeft ook voortdurend de waarheid omzeild, ook in de liefde. In zijn ‘unieke’ liefdesgeschiedenis. Maar ook die heeft de vorm van een canyon gekregen. Waarom kwelt de mens zich met de opgedane kennis over een vroegere relatie, hoe allesbepalend die ook is? Barnes probeert via Paul, via dit afgezonderde verhaal, het mysterie van de intermenselijke verhoudingen te ontrafelen. Hij legt zo af en toe de zenuwen bloot, is dan weer bijna clichématig.

Maar het past, gemeenplaatsen, zeker de liefde betreffend, zijn niet voor niets ingesleten. Het is goed om ze zo nu en dan tegen het felle licht te houden en er juist een nauwelijks merkbare verschuiving op toe te passen. Barnes zelf is minutieus in zijn onderzoek, maar weet de details te laten versmelten tot een groter, gemakkelijk te consumeren geheel. Het is het veralgemeniseren van de uitzondering, de uitzonderlijke liefde. Dat is ontluisterend – in de zin dat ‘de samenzwering van de twee geliefden’ wordt ontzenuwd, maar ook fijn ontnuchterend. We staan er niet alleen in.

Ouderen zijn er alleen om de jeugd te benijden. Zo denk je wanneer je jong bent. Paul nuanceert dat, weet nu hij ouder is, dat hij de jeugd moet laten dénken dat hij hen benijdt. Een klein, maar alles omvattend verschil. Barnes heeft met Paul een doorleefd iemand neergezet, een man met een dwingende geschiedenis, maar iemand die wel heeft leren nuanceren. Zonder, en dat is belangwekkend, cynisch te zijn geworden. Ondanks de onttakeling van de veel oudere Susan, de teloorgang door drankzucht, de dementie. Zelfs zijn kijk op haar man is verzacht, verduidelijkt, in retrospectief helderder, eerlijker geworden.

Het is het begrip dat je, wanneer je geluk hebt en niet verzuurd bent, uiteindelijk op kunt brengen voor ouders, voor ouderen, voor hun idealen, manieren, meningen. Iedereen is een product van zijn tijd. Paul is op zijn oude dag, door het optekenen van zijn verhaal alsnog echt volwassen geworden. Hij probeert juist niet het verleden te construeren, maar zíjn waarheid terug te halen. Op een pure wijze, niet omdat hij terechtgewezen is door het leven. Hij realiseert zich dat niet hij als jongeling alleen paniek ervoer, maar dat paniek inherent is aan het leven, aan de beperkte houdbaarheid van ons allen. Dat ieder voor zich een eigen methode heeft om dat te versluieren, te temperen.

Paul vraagt zich af of minder voelen misschien de oplossing zou zijn geweest, of het naar beneden bijstellen van je verwachtingen, tot minder teleurstelling, tot minder pijn zou leiden. Maar is een dergelijke prudente manier van bestaan wel echt leven, moet je er juist niet ‘vol ingaan’, en de gevolgen maar voor lief nemen? Barnes werkt mooi met contrast. Inzake het geheugen bijvoorbeeld. Tegen het einde geeft hij de lezer nog een optie. Wanneer alles killer en zwarter is geweest dan het aanvankelijk leek, is het afscheid van het leven misschien gemakkelijker. Zelf zegt Paul – hoe snijdend eerlijk – dat het einde gruwelijk was, en het glorieuze begin door te veel midden overschaduwd was.

Paul ziet nu daadwerkelijk in dat iedereen een (liefdes)verhaal heeft. ‘Het mag een fiasco zijn geworden, het mag als een nachtkaars zijn uitgegaan, het mag zelfs nooit van de grond zijn gekomen, het mag alleen in het hoofd hebben gezeten, maar dat maakt het niet minder echt. Soms zelfs echter.’ Barnes wisselt bij monde van Paul tedere beschrijvingen af met zuigende twijfel, emotionele druk en pijnlijke onmacht. Hij zet een goed tijdsbeeld neer, vergelijkt het, nee, implanteert het in het heden. Zo weet hij tegen het einde de formidabele regenrace bij de GP van Brazilië van Max Verstappen in 2016, toen immers ook een negentienjarige, mooi als voorbeeld te gebruiken van de bravoure van de jeugd. De onkwetsbaarheid dankzij een ‘nog niet vastgelegd risicoprofiel’.

De vertelling van Paul in Het enige verhaal is met een zeker eigen belang geschreven, als een rechtvaardiging van een liefde, van zijn handelen, maar de roman is tegelijkertijd een toonbeeld van altruïsme, van het uit het isolement halen van de waarheid, door te trachten één enkel geval universeel te maken. Barnes is daarbij emotioneel spitsvondig. ‘In de liefde is alles waar en tegelijk niet waar, het is het enige onderwerp waarover onmogelijk iets absurds gezegd kan worden.’ Waarvan akte.

Guus Bauer

Julian Barnes – Het enige verhaal. Vertaald door Ronald Vlek. Atlas Contact, Amsterdam. 280 blz. € 19,95.