De dijen van Anna Kournikova

Het is opvallend hoeveel originele stemmen zijn verzameld in de verhalenreeks van uitgeverij Podium. Het aanleggen op een nieuwe kust, in dit geval de Noorse, is opnieuw literair vervullend, een uiterst bevredigende leeservaring. Gunnhild Øyehaug (1975) schrijft romans, poëzie, essays en verhalen en is daar in eigen land al veelvuldig voor bekroond. Daarnaast doceert ze literatuur en schrijft ze kritieken. Haar verhalenbundel Knutar + – verschenen in 2012, de plus slaat op de aanvullende verhalen bij de oorspronkelijke uitgave uit 2004 – werd in Amerika jubelend onthaald en veroverde daarna de wereld. Knopen is het eerste werk dat van Øyehaug in het Nederlands verschijnt. Het is een dermate excellente proeve dat het smaakt naar meer. Een roman vooraleerst alstublieft.

De Amerikaanse romanschrijver, essayist en vertaler Lydia Davis, vooral bekend van haar (zeer) korte verhalen: ‘Ik werd gegrepen door Øyehaugs humor en fantasie, haar ironische commentaren op het sociale leven, en de durf waarmee ze alle mogelijke en onmogelijke manieren om een verhaal te vertellen aangrijpt.’ Øyehaug is inhoudelijk en vormtechnisch speels, maar daarom niet minder waarachtig, oprecht. De vorm – een opstel bijvoorbeeld, een soort theatertekst of het bewust uitwijken naar verhalende voetnoten – benadrukt eerder de decorfunctie van de omgeving. Bij het korte verhaal – in het geval van deze verzamelaar zesentwintig stuks, soms maar een enkele pagina lang – dient de schrijver elke keer weer een heel nieuwe wereld op te roepen. De lezer moet daar in mee (durven) gaan.

Bij Knopen kost dat geen enkele moeite, hoogstens trilt de frappe, de subtiele uitsmijter waarmee bijna elk verhaal eindigt nog even na. De titel dekt de lading, de personages zijn in de knoop geraakt. Øyehaug ontwart deels, geeft de personages de begindraden om het leven weer op te pakken. De protagonisten zijn uiterst menselijk. De kracht van deze bundel is dat de mens met al de hebbelijkheden, eigenaardigheden en tekortkomingen telkenmale onderwerp is. Dat smeedt de verhalen als vanzelf samen. Ergens bedoelen de protagonisten het allemaal goed, maar het leven verknoopt ze desondanks keer op keer. Altijd maar weer dat raadselachtige noodlot en de mens die maar aanmoddert.

Er wordt letterlijk en figuurlijk heel wat gevallen en moeizaam weer opgekrabbeld. De personages groeien als het ware naar der aarde toe, vastklampen heeft nauwelijks zin, hoogstens aan de taal, aan boeken, aan schrijvers en filosofen, die regelmatig in de teksten voorkomen, echter beslist nergens storen. Geen van de zesentwintig ‘letters’ van Øyehaugs alfabet zweet maar een moment van kennis. Ze schetst onomwonden de teleurstellingen, maar heeft voor haar personages altijd een scheut humor over. Haar teksten zijn handvatten van mededogen. De welbekende spiegel die de lezer wordt voorgehouden. Zeer herkenbare en vaak beschreven situaties, maar er zitten barsten in de spiegel van Øyehaug, waardoor je net even anders en meervoudig naar de scènes kijkt. Het levert een snoer van lucide parels op.

Het is het maximaal inzetten van je capaciteiten om te ontroeren. Dit is een schrijfster met een flink pak lef. Ze trekt zich van geen enkele conventie wat aan. Dat is fris, ontwapenend. Er duiken net over het midden surrealistische teksten op. Bijvoorbeeld over mannen die de voeten vooruit onder een brug in Praag doordrijven, net zo gemakkelijk tegen de stroom in. Een andere man is zijn hele leven met een niet door te krijgen navelstreng aan zijn moeder verbonden. Na haar dood bouwt hij voor zichzelf een soortement mausoleum, leuk ingericht, waar hij zijn dagen doorbrengt. Een overduidelijke dubbele bodem, maar toch zo verpakt dat het geloofwaardig is en blijft. Er duikt een vrouw op die uit eenzaamheid begrafenissen bezoekt. Een idyllisch einde dat aangrijpend is maar totaal niet sentimenteel.

In het eerste verhaal ‘Mooi en mild’, dat je eigenlijk heel goed zo zou kunnen kwalificeren, heeft een overspannen man – dat gegeven wordt fijn langzaam geïnjecteerd in de tekst – eindelijk zichzelf van de bank kunnen hijsen om jaloezieën voor de kamer van zijn zoon te kopen bij de IKEA. Een plek die zo ongeveer het meest lastige moet zijn voor een depressief persoon. Hij spreekt zichzelf moed in. Het is een mooie, milde herfstdag. Hou dat vast! Ondertussen denkt hij aan de dijen van tennisster Anna Kournikova die juist op dat moment de ballen over het net kreunt. Daar heeft hij zich maar mooi van los weten te rukken. Al neemt hij de wedstrijd op. Bij de IKEA gaat hij op de trap onderuit, maar probeert zijn waardigheid te behouden met de theorie van Baudelaire over de lach, waarbij het duidelijk is dat de omstanders lachen, tenzij je filosofisch valt, je door de val ‘tot een zeker inzicht bent gekomen.’ Je kunt erop wachten: natuurlijk staan de buren net in het gangpad waar je doorheen moet om bij de jaloezieën te geraken. Je verstopt je en ziet tot je ontstentenis dat je vrouw ineens met de buren in gesprek is bij de jaloezieën. De frappe is subtiel roerend. Wanneer hij terugwijkt dondert een tafel met slabakken om. En zijn vrouw glimlacht alleen ‘Ze glimlacht, echt.’

Het verhaal ‘Opstijgen, landen’ waarbij een man met een kei hartje winter naar een krakkemikkige steiger loopt, krijgt achterin de bundel met ‘Lucht’ een reprise, een verduidelijking, of eerder een verschuiving. Waar ‘Opstijgen, landen’ zelf al een verhaal in een verhaal bevatte. Repetitie waarvan Øyehaug in ‘Gouden patroon’ subliem gebruik maakt. ‘Ze kwamen elkaar drie maanden geleden weer tegen […] en ze wisten gewoon dat dit ging gebeuren.’ Waarop het stel elkaar na drie weken weer tegen komt waarbij ze gewoon wisten dat ze opnieuw op de matras op de vloer van haar kamer terecht zouden komen. Een verhaal waarin de desillusie van de vrouw haarscherp wordt verwoord. Je kunt zo een zin uit het verhaal Het meisje dat mijn hand vasthoudt op deze situatie toepassen: ‘We zouden net zo goed kunnen ophouden. Er een streep onder zetten, ons van elkaar bevrijden.’

Het maakt niet uit welk perspectief Øyehaug vertelt of welk decor ze neemt. Of ze nu de gedachten verwoordt van een hert dat ‘anders’ wil zijn, twee ruimtewezens met foto’s laat communiceren, de jeugd van een Mona Lisa verbeeldt, een thrillerachtig verhaal schrijft als ‘Trapeze’, of dat ze de biografie van Arthur Rimbaud inzet, ze is heel eigen en geloofwaardig. Knopen is een intelligente, prikkelende bundel die vaak verrast en ontroert.

Guus Bauer

Gunnhild Øyehaug – Knopen. Vertaald door Paula Stevens. Podium, Amsterdam. 160 blz. € 18,50.