Leven bij de gratie van een zekere zwijgzaamheid

Slapende herinneringen is de eerste roman van Patrick Modiano sinds het winnen van de Nobelprijs voor de Literatuur in 2014. Modiano is een oeuvrebouwer bij uitstek. Een schrijver die steeds ‘hetzelfde’ boek schrijft, maar toch elke keer ongelooflijk raak weet te schieten. (De navolgende passage op de eerste pagina blies deze ex-kostschooljongen even van de sokken. ‘Ik zou me allereerst de zondagavonden voor de geest kunnen halen. Die bezorgden me een onbehaaglijk gevoel, dat alleen diegenen kennen die weten wat het is om ’s winters aan het eind van de middag, als het donker begint te worden, terug te moeten naar het internaat. Die ervaring blijft hen achtervolgen in hun dromen, soms hun hele leven lang.’ De waarheid, de waarheid, niets dan de waarheid.)
Je mag Modiano met recht een van de subtielste weemoed-determineerders uit de Franse school noemen. Zijn stijl is ogenschijnlijk eenvoudig, terughoudend, ontdaan van strapatsen, aangenaam metafoorarm. (En waar een enkele metafoor opduikt is die mooi terloops, simpel, maar adequaat. ‘Wroeging die zich door de tijd voortplant als door de lont van een ontstekingsmechanisme.’) Geen effectbejag en juist daardoor zo ongekend effectief. Wat een pulserende onderstroom. Modiano is een meester in het verstoppen van universele gedachten. En waar kun je die beter verbergen dan in het volle zicht. Zodat de argeloze mens er zo overheen stapt. En de aandachtige lezer een rustmoment krijgt, even kan reflecteren. Proza als een meanderende rivier, ontdaan van de conventie van spanningsopbouw en plot. En toch kent ook Slapende herinneringen geen enkele cesuur. Je zou om het even waar kunnen beginnen, met hetzelfde resultaat, dezelfde connectie met de sfeer. Ergens in de onderbuik weet je dat de tekst uitstekend is, maar je kunt er niet precies de vinger op leggen. Dat is het mysterie van literatuur hors concours.

Het is de taak van de schrijver om een schaduw vast te leggen van het menselijke bestaan. Dichterbij kun je niet komen. Want één ding is duidelijk, dat niets duidelijk is. Details zijn aangescherpt terwijl de personages door Modiano eerder contourmatig worden neergezet. Het zijn bodes van de halfslachtigheid, van de vergeefsheid van de mens. Eén protagonist wordt wel tot in de finesses opgevoerd: Parijs. Het stratenplan als houvast van de zwervende mens. ‘Voor mij is Parijs bezaaid met fantomen, even talrijk als de metrostations en hun oplichtende lampjes, wanneer je op de knoppen drukte van het overzichtsbord dat alle verbindingen liet zien.’ Modiano, zoon van een Vlaamse moeder en een Italiaans-Joodse sjacheraar, gaat in Slapende herinneringen een halve eeuw terug in de tijd. De jaren zestig die hoofdzakelijk buiten de deur werden doorgebracht.

Ontmoetingen vonden vaak plaats op straat, op een terras, in een café, openbare gebouwen, de metro of in bioscoopzalen. Het was heel gewoon om in een hotel te wonen. De jeugdige verteller, die gezien de schrijfmethodiek logischerwijs veel weg heeft van Modiano zelf, was bang voor de leegte. Niet voor de leegte wanneer hij alleen was, maar juist wanneer hij in het gezelschap was van mensen die hij net had ontmoet. ‘Om me gerust te stellen zei ik dan tegen mezelf dat ik nog wel de kans zou krijgen om ze af te schudden. Bij sommigen wist je niet hoever ze je nog zouden meeslepen. Het was een hellend vlak.’ De jongeling vertoont vluchtgedrag, wil nog wel eens met een standaardsmoes – ‘even sigaretten halen’ – via een achteruitgang de benen nemen. Hij denkt nu na over de sjacherende broer van een vriendin, iemand die hij op pad heeft gestuurd met een vals telefoonnummer naar een avenue die niet bestond, in een verre buitenwijk. Het symbool van de eeuwig dolende mens.

De verteller is in die tijd een eenzaam en stuurloos mens. Is dat waarom hij de slapende herinneringen, vooral aan vrouwen, wakker kust? Wil hij de souvenirs uit de tijd heronderzoeken, twijfelt hij opnieuw aan zijn ware identiteit of is hij daar juist meer zeker van? De verteller zegt het tussen de regels. ‘Ik was nog te jong om de angst te kennen die haar overviel wanneer ze alleen terug naar huis ging.’ Impliciet geeft hij hier aan dat gevoel nu wel te begrijpen, alhoewel de beschreven dame nog jeugdig was. ‘[…] misschien moet je geen geloof hechten aan bepaalde gemeenplaatsen, zoals “de zorgeloosheid van de jeugd” ’. Soms waren het vluchtige ontmoetingen en dat reflecteert in de beschrijvingen. Bijna ijl en daardoor juist zo mooi, zo poëtisch zonder gezocht idioom. (Hij beschrijft ook het fenomeen van ‘de bekende vreemde’, mensen die je niet kent, maar die je vaker tegenkomt. Waar je tegen wil en dank toch een soort band mee hebt.)

Je ziet Modiano zelf in een café zitten, gebogen over een glas, een onopvallend notitieblokje bij de hand om daarin woorden te vangen, flarden van gesprekken van wildvreemden, die daardoor niet voor altijd verloren gaan. Zich onderwijl afvragend waarom bepaalde voorwerpen, boeken bijvoorbeeld, je je hele leven zo hardnekkig blijven volgen zonder dat je het merkt, terwijl andere dierbare dingen kwijt zijn gespeeld. Hoewel we allen grootmeesters zijn in het wegdrukken van nare kwesties komen ook die naar boven, inclusief alle bijbehorende angsten en voorbehouden. Is de zaak die de verteller oprakelt verjaard of niet? De genoemde zomer waarin het voorval plaatsvond, is als een intermezzo in het leven van de verteller, bijna losgezongen van hem als persoon. Natuurlijk ook een veiligheidsmechanisme. Op die manier kan het niet meer raken. Schrijven is neutraliseren. Vandaar dat de verteller het dossier nog eenmaal ‘overschrijft’. En nu maar hopen dat, in deze tijd die zweert bij waargebeurde verhalen, de instanties begrijpen dat het hier literatuur betreft. Fictie, weet u wel, die meer waarheden over de mens vertelt dan de werkelijkheid.

Guus Bauer

Patrick Modiano – Slapende herinneringen. Vertaald door Maarten Elzinga. Querido, Amsterdam. 112 blz. € 17,99.