Schrijven uit zelfbehoud

1

Het was tijdens een Tinderdate dat iemand me vroeg, wijzend naar de plank met Rothboeken, of ik fan was van Philip Roth – Tinder, de app voor goede gesprekken over boeken. Nee, ik was geen fan. Nadat ze was vertrokken, vroeg ik me af waarom ik eigenlijk geen fan was. Ik had redelijk wat van hem gelezen, twee derde van z’n oeuvre en dat vond ik zeker niet slecht, integendeel. Misschien durfde ik mezelf geen fan te noemen omdat Philip Roth de grote held was van mijn Oom Jeroen uit Nijmegen; hij kende z’n oeuvre door en door, had alles gelezen en kwam vaak met een Rothreferentie. Daar kon ik niet mee concurreren. Als hij fan was, kon ik het niet zijn; hij was Roths vriend, ik was z’n kennis. Ik was fan van andere Amerikaanse schrijvers en elk jaar wanneer velen pleitten dat Roth de Nobelprijs moest winnen, zei ik tegen niemand in het bijzonder dat Don DeLillo of Joan Didion de prijs eerder verdienden.

Door mijn Oom Jeroen begon ik aan het begin van mijn lezerscarrière Philip Roth te lezen en vertelde hem schaamteloos dat ik er niet veel aan vond. Zoals elke beginnende lezer dacht ik dat het aan de schrijver lag en niet aan mezelf. Het bleek wel degelijk aan mij te liggen toen ik in de loop der jaren meer boeken van Roth las en herlas. Dat herlezen deed ik ook na zijn overlijden op 22 mei 2018; ik wilde nu wel eens een fatsoenlijk oordeel kunnen vormen over Roth – blijkbaar moest hij daarvoor eerst hemelen. Daarnaast las ik The Counterlife voor het eerst en begon ik aan Sabbath’s Theater, een roman die Elizabeth Hardwick omschreef als ‘seriously filthy’. Ik heb het na 100 pagina’s weggelegd, niet vanwege de vunzigheid, ik vond al dat geneuk saai: to fuck is to fuck is to fucking fuck. Portnoy’s Complaint vond ik daarentegen wel goed én geestig. Al denk ik dat niet iedereen de humor van Alexander Portnoy kan waarderen.Vrouwen schrijven niet met hun tieten, maar in Portnoy’s Complaint begrijpt Mary Jane een gedicht wel met haar vagina. Portnoy reciteert een gedicht van Yeats en even later zegt Mary Jane:

‘Feel. It made my pussy all wet.’
‘Sweetheart! You understood the poem!’
‘I s’pose I deed!’ cries Scarlett O’Hara. Then, ‘Hey, I did understood a poem!’
‘And with your cunt, no less.’
‘My Breakthrough-baby! You’re turning this twat into a genius! Oh, Breakie, darling, eat me,’ she cries, thrusting a handful of fingers into my mouth – and she pulls me down upon her by my lower jaw, crying, ‘Oh, eat my educated cunt!’
Idyllic, no? Under the red and yellow leaves like that?

Roth heeft vaak kritiek gehad op de vrouwelijke personages die hij heeft gecreëerd. In een interview met The Paris Review vraagt Hermione Lee: ‘Hoe denkt u over het feminisme, in het bijzonder de feministische kritiek op uw persoon?’ Waarop Roth antwoordt: ‘Wat houdt die in?’ Het interview staat in het onlangs verschenen Waarom schrijven?, de verzamelde non-fictie van Roth die bestaat uit drie delen: Lectuur van mijzelf en anderen, Over het vak en Toelichting. Ik heb het idee dat Roths onwetendheid met betrekking tot de feministische kritiek op zijn werk gespeeld is. Hij getuigt namelijk in het eerste deel van Waarom schrijven? goed op de hoogte te zijn van de kritiek op zijn werk en herhaaldelijk verdedigt hij zich tegen de felle aanvallen op Portnoy’s Complaint en een aantal verhalen uit Goodbye, Columbus – voornamelijk de verhalen ‘The Defender of the Faith’ en ‘Epstein’.

In het voorwoord schrijft Roth dat de essays in deze verzameling voornamelijk reactief zijn; Roth is de advocaat van zijn eigen werk en dat is zeer begrijpelijk aangezien de kritiek die hij krijgt niet mals is. Poetry makes nothing happen, maar dat geldt niet voor een verhaal van Roth. Zo schreef iemand aan de The New Yorker waarin het verhaal ‘The Defender of the Faith’ van Roth stond: ‘we hebben dit verhaal uit elk mogelijk oogpunt besproken en kunnen niet anders concluderen dat het het joodse volk onherstelbare schade zal berokkenen.’ Daar bleef het niet bij. Na het verschijnen van Portnoy’s Complaint plaatste Marie Syrkin Roth in het gezelschap van Goebbels en Streicher. Portnoy’s Complaint werd een schandaal en een bestseller, want, zo schrijft Roth: ‘Om te beginnen werd een roman die de schijn had van een bekentenis, door zeer veel lezers ontvangen en beoordeeld als een bekentenis is de vorm van de roman.’ Philip Roth werd dus Alexander Portnoy. Aangezien Portnoy bijzonder vaak aan zijn geslacht zit, zei Jacqueline Susan in een talkshow dat ze Roth graag zou willen ontmoeten, maar dat ze hem geen hand zou geven: Roth is immers Portnoy.

De autobiografische verwarring is een belangrijk thema in de roman Zuckerman Unbound. De auteur Nathan Zuckerman heeft de bestseller Carnovsky geschreven en nu is hij bekend en berucht. In het begin van de roman wordt Zuckerman aangesproken door een kind met ‘Mr. Carnosvky’. Een stekelige grap van Roth, want wie de auteur van een roman gelijk stelt aan de hoofdpersoon van diezelfde roman is net zo naïef en onwetend als een kind.

Zuckerman bezoekt zijn vader op z’n sterfbed in Florida – zijn vader met wie hij in The Ghost Writer al in clinch lag over een verhaal dat hij had geschreven – en terwijl Zuckerman aan zijn bed staat denkt hij te horen dat zijn vader hem uitmaakt voor ‘bastard’. Zuckerman denkt dat zijn vader hem uitscheldt vanwege Carnovsky. Nadat zijn vader is overleden zit Zuckerman samen met zijn broer Henry in het vliegtuig terug naar huis en Zuckerman vraagt aan Henry of hun vader hem werkelijk heeft uitgemaakt voor bastard. Henry denkt van niet, hij meende dat het laatste woord van hun vader ‘better’ was.

2

Door het reactieve karakter van de essays ligt Roths non-fictie in het verlengde van zijn fictie. De onderwerpen die zijn fictie domineren zijn eveneens alomtegenwoordig in vele stukken uit Waarom schrijven?: literatuur, de rol van de schrijver in de samenleving, het jodendom, de joodse identiteit en identiteit in het algemeen. In de Zuckermanromans komt het schrijverschap logischerwijs vaak aan bod, maar nergens formuleert Roth zo’n eenduidig antwoord op vraag ‘waarom schrijven?’ als in een interview dat is opgenomen in deze verzameling non-fictie: ‘Schrijven was voor mij een daad van zelfbehoud.’

Het reactieve karakter maakt een deel van Roths non-fictie wel wat beperkt; het essayisme lijkt op een aantal uitzonderingen na een bijzaak. Helemaal waneer je de vele goede romans van Roth vergelijkt met zijn essays. De gedachten over een onderwerp als identiteit worden nergens zo scherp en interessant geformuleerd als bijvoorbeeld in de volgende passage uit The Counterlife waarin Zuckerman een brief schrijft aan zijn broer Henry:

I asked, with excessive impatience, if your identity was to be formed by the terrifying power of an imagination richer with reality than your own, and should have known the answer myself. How else does it happen? The treacherous imagination is everybody’s maker – we are all the invention of each other, everybody a conjuration conjuring up everyone else. We are all each others’s authors.

Soms wordt het persoonlijke wél algemeen en dan zijn de stukken volwaardige essays, zoals in ‘Het schrijven van Amerikaanse fictie’ over de verhouding tussen de schrijver en de Amerikaanse maatschappij en in het essay ‘Schrijven over joden’ waarin Roth schrijft over de functie van fictie:

Fictie wordt niet geschreven om de principes en opvattingen te bevestigen die iedereen lijkt te huldigen, en streeft er ook niet naar de juistheid van onze gevoelens te garanderen. De wereld van fictie bevrijdt ons in feite van de beperking die de samenleving het gevoel oplegt; een van de grootste eigenschappen van de kunst is dat zij zowel de schrijver als de lezer toestaat om op ervaringen te reageren op manieren die niet altijd in de dagelijkse manier van doen beschikbaar zijn.


In tegenstelling tot Lectuur van mezelf en anderen is het boek Over het vak wel volledig opgenomen in deze editie. Hierin staat een mooi stuk over de door Roth bewonderde Bernard Malamud. ‘Glimpen van Bernard Malamud’ zijn de herinneringen van Roth aan de schrijver Malamud; onder meer een schrijnende beschrijving van de lichamelijk afgetakelde Malamud die Roth nieuw werk voorleest. Over het vak bestaat grotendeels uit gesprekken die Roth voerde met schrijvers: Primo Levi, Aharon Appelfeld, Ivan Klíma, I.B. Singer, Milan Kundera en Edna O’Brien. De gesprekken met Klíma en Kundera zijn mijn favorieten. Klíma spreekt over schrijven en literatuur tijdens het communisme in Tsjechië waar schrijvers werden onderdrukt en gecensureerd en Kundera zegt zinnige dingen over de roman als kunstvorm: ‘Een roman is een lang stuk synthetisch proza, gebaseerd op een spel met verzonnen personages. (…) de synthetische kracht van de roman is in staat alles tot een eenheid te smeden, als de stemmen van polyfone muziek.’

In een essay over Saul Bellow gaat Roth all in; zijn behandeling van Herzog is een lyrische analyse. Herzog is volgens Roth het beste wat Bellow en de passage over deze roman behoort tevens tot het beste uit Waarom schrijven? Bellow is, samen met Malamud, een auteur die vaak ter sprake komt, maar de schrijver die denk ik verreweg het vaakst wordt genoemd is Franz Kafka: herhaaldelijk verwijst Roth naar Kafka’s beroemde werken.

Het verhalend-essay waarmee deze verzameling begint, ‘Kijken naar Kafka’, is verwant aan een aantal romans en novelles waarin Kafka een belangrijke rol speelt. In de kafkaëske novelle The Breast verandert professor David Kepesh in een vrouwenborst: ‘I made the word flesh. I have out-Kafkaed Kafka.’ In The Professor of Desire droomt diezelfde Kepesh over een ontmoeting met de hoer van Kafka en wanneer Zuckerman in de novelle The Prague Orgy Praag bezoekt, komt Kafka natuurlijk ook ter sprake.

Vanwege de personages Zuckerman (een schrijver) en Kepesh (een literatuurprofessor) is literatuur een belangrijk onderwerp in het oeuvre van Roth. Een mooi voorbeeld van intertekstualiteit in Roths werk is het verhaal ‘The Middle Years’ van Henry James in The Ghost Writer. Nathan Zuckerman vertelt in deze roman over zijn bezoek aan de schrijver E.I. Lonoff. In de kamer van Lonoff ziet Roth een citaat van James, een citaat uit het korte verhaal ‘The Middle Years’ over de schrijver Dencombe. Geïntrigeerd door het citaat leest Zuckerman het verhaal. Het lijkt slechts een handeling van Zuckerman, maar het verhaal van James zijn qua onderwerp en thematiek verwant aan de roman The Ghost Writer: de bewondering die de personages hebben voor de schrijvers Lonoff en Dencombe en hoe dit zorgt voor frictie. Docter Hugh zegt tegen Dencombe: ‘I gave her up for you. I had to choose.’ De vrouw van Lonoff daarentegen kiest voor zichzelf en geeft Lonoff en haar huwelijk met hem op. Ze zegt dat Amy Bellette, de jonge vrouw die bij het echtpaar Lonoff verblijft, maar voor hem moet zorgen als ze hem zo bewondert, waarna ze Lonoff verlaat. The Ghost Writer is een meesterlijke roman en Roth heeft meer romans van dezelfde kwaliteit geschreven. Genoteerd en genoeg geouwehoerd nu: ben ik nou fan? Ik weet het niet, ik twijfel nog steeds en dat is niet bezwaarlijk, want in ‘The Middle Years’ heeft de schrijver Dencombe gelijk wanneer hij zegt: ‘Our doubt is our passion and our passion is our task.’

Koen Schouwenburg

Philip Roth – Waarom schrijven? Verzamelde non-fictie 1963-2013. Vertaald door Else Hoog, Ko Kooman en Bartho Kriek. De Bezige Bij, Amsterda. 520 blz. € 34,99.