‘Ik was net een riedeltje Wagner aan het spelen toen je kwam’

Een echte kerel eet zijn Joyce natuurlijk rauw, maar voor de vertalingen door Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes maak ik dan weer wel een uitzondering, niet zozeer vanwege hun puberale als-iedereen-het-zus-doet-dan-doen-wij-het-lekker-zo-houding, al moet ik daar soms wel om glimlachen, al was het alleen maar bij de gedachte aan de Ware Joycinezen die van woede spontaan tegen het plafond vliegen, voor ik mild werd een aantal jaren geleden was ik ook zo, ik herken het nog steeds, maar vooral toch om de snedige en zeer erudiete commentaren.

Wat dat laatste betreft komen we weer goed aan onze trekken, een flink deel van dit kloeke deel is gewijd aan verklarende noten, die helaas achterin staan, zodat je het heen en weer krijgt van het heen en weer bladeren. Het boek bevat mengelwerk dat buiten de canon van de vier grote boeken valt, achtereenvolgens Dubliners, A portrait of the artist as a young man – door Linkervoet en Rechtens pesterig vertaald als ‘zelfportret’, wat natuurlijk onzin is, juist een pietje precies als Joyce had ‘self portrait’ geschreven als hij dat had bedoeld -, Ulysses en de Wake.

Te beginnen met vroeg werk, waaronder beschouwingen over kunst en cultuur en Ierland, ten behoeve van Italiaanse gebruikers die ook wel eens wilden weten hoe dat nou eigenlijk zat en vooral aardig voor de lezer die ook wel eens wil weten hoe het nou eigenlijk allemaal zit met al dat gepraat over Ierland wat in de vier boeken wordt gedebiteerd en hier voor het eerst bij elkaar gebracht. De dichtbundel Chamber Music, voor de afficionado nog steeds een wonderlijk, want totaal niet Joycerig geheel, en het toneelstuk Exiles, waarvan Vindershoed en Bertens de titel wel heel, heel, heel erg braaf vertalen als Ballingen, terwijl dat natuurlijk minstens Ballingezen had moeten zijn, of Uitwijkelingen, of Zij kwamen terug, of De nacht viel, of Hinkelvoet en Benkes vinden het geluk, enfin, gemiste kansen te over.

Ik weet niet hoe het met u is, maar het lezen van toneelstukken, hoe briljant die soms ook zijn, levert bij mij altijd een gevoel op van plaatsvervangende schaamte, ik weet ook niet precies waarom, het zal iets uit mijn jeugd zijn, de lange lege schemer waar geen einde aan leek te komen, nergens uitweg. Probeert u bijvoorbeeld eens de volgende passage met droge ogen te lezen. Mij lukte het niet.

ROBERT
[Trekt een stoel bij.] Alsjeblieft. Je hebt geluk dat je me hier treft. Waarom heb je het me vandaag niet verteld? Je bent altijd al een duveltje uit een doosje geweest. Waarschijnlijk was mijn schildering van het verleden teveel voor je wilde bloed.’ (Merk hier ook op dat de exuberante virtuositeit die we van Joyce gewend zijn geheel ontbreekt.) ‘Moet je zien hoe artistiek ik ben geworden. [Hij wijst naar de muren.] De piano is van na jouw tijd. Ik was net een riedeltje Wagner aan het spelen toen je kwam. Om de tijd te doden. Je ziet dat ik klaar ben voor de strijd. [Lacht.] Ik vroeg me juist af of jij en de rector met elkaar konden opschieten [Met overdreven schrik.] Je gaat toch niet in dat pak? Nou ja, het zal niet zoveel uitmaken, neem ik aan. Hoe laat leven we eigenlijk? [Hij haalt zijn horloge uit zijn vest.] Twintig over achter alweer, nee maar!

Klapstuk is de vertaling van Pomes Penyeach uit 1927, onder de titel Verze Piperstuk, het waarom wordt omstandig uitgelegd. Een bundel of liever bundeltje, een verzameling gedichten die Joyce nog ergens had liggen en moest laten zien dat de indruk van totale waanzin die door de Wake was gewekt in ieder geval deels ten onrechte was. Voor de vertalers een mooie aanleiding om enkele van de goordere geile brieven die Joyce aan zijn Nora schreef er met de haren bij te slepen, gewoon omdat het kan, dat je denkt: nu gewoon ook de rest van de Selected Letters doen, dan zijn we echt klaar.

Enno de Witt

James Joyce – Varia; lezingen, essays, artikelen, gedichten, toneel. Vertaald door Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes. Athenaeum – Polak & Van Gennep, Amsterdam. 520 blz. € 24,99, e-boek € 16,99.

(Foto: Beeld bij graf van James Joyce in Zürich, © Corrie Joosten)