Foutjes

Bij het literatuurfestival Het Grote Gebeuren is er een plek voor en achter de schermen. Achter de schermen wordt in de vooravond een diner aangericht voor alle deelnemers. Een grote mengelmoes van schrijvers, interviewers en medewerkers vechten dan om het beschikbare eten. Soms kan ik me genoeg oppeppen om eraan deel te nemen, maar deze avond had ik de voorkeur gegeven om met twee vrienden wat te eten bij de op en top Groningse bistro Bommen Berend. Voor iemand die normaal alleen achter de computer zit of in een boek verdiept is, vergt een dag waarop hij drie interviews moet afnemen het uiterste van zijn sociale vermogens. Een maaltijd waarbij je de kans loopt om naast en tegenover je mensen te krijgen die je niet kent en met wie je dan voor de duur van de maaltijd een gesprek zou moeten voeren, hun literaire smaak detecterend terwijl je net een hap nasi goreng zit weg te werken, is dan te veel van het goede.

Ik was wel jaloers op dichter X. die bij een ander literair festival jaren geleden direct over literatuur begon te praten en mij vroeg wat ik het mooiste boek vond dat ik gelezen had. Het bleek een opstapje te zijn voor het mooiste boek dat hij gelezen had, een verhalenbundel van een Amerikaanse schrijver. Hij kon enkele verhalen goed navertellen. Toen ik twee jaar later toevallig weer naast deze dichter zat, vroeg hij me opnieuw wat ik het mooiste boek vond en vertelde hij me opnieuw de verhalen van die Amerikaanse schrijver na. Sindsdien begrijp ik dat anderen een strategie hebben als ze aan tafel gaan zitten met andere schrijvers.

Dit jaar werden de bordjes al afgeruimd toen ik arriveerde. Ik hing mijn jas op, groette in de halfduistere bovenzaal een paar mensen en wilde weer naar beneden gaan voor mijn interview met Persis Bekkering, toen ik aangesproken werd door een man die zei dat hij in de jury had gezeten voor Het Beste Groninger Boek. Die prijs ging naar Nhung Dam. Ik stond met haar, Sabine van den Berg, Auke Hulst en Lucas Zandberg op de shortlist.
‘Wat ik je nog wilde vragen,’ vroeg de man, het was voor het eerst dat ik met hem sprak, ‘waarom staan er zoveel fouten in je boek?’
Het is waar. In De valkunstenaar staan te veel spel- en drukfouten – bij de tweede druk zal ik een zucht van verlichting slaken – een kwestie van leesblindheid bij de auteur en een bureauredacteur die zijn dag niet had. Toch vraag je je af waarom een jurylid zich geroepen voelt om juist dat tegen je te zeggen. Je hebt iets moois geschreven dat je tegen de verdrukking in de wereld in hebt geholpen, je hebt je de bijna totale stilte van het randstedelijke kritische wereld laten welgevallen, je hebt in boekhandels gestaan, je hebt leerlingen enthousiast gekregen voor je roman en je bent dan uiteindelijk nog eens genomineerd voor een lokale prijs, waarvan één van de juryleden zich geroepen voelt om een half jaar na de prijsuitreiking te melden dat er te veel spelfouten in je roman stonden. Wat zou hij verwacht hebben dat ik zou antwoorden? Welk superioriteitsdenken gaat schuil achter zo’n opmerking? Ik hoop dat er een aparte afdeling in het vagevuur is voor mensen die dit soort dingen vragen.

Het had allemaal nog erger gekund, ik had ook naast hem kunnen zitten bij het eten.

Coen Peppelenbos