Hoe een Hollander zich zachtjes aan Nero waagde

Nero is een instituut bij onze zuiderburen. De kolderieke strips van Marc Sleen (1922-2016), bevolkt door in Hollandse oren exotisch klinkende namen als Petoetje en Petatje, madam Pheip, Adhemar en detectief Van Zwam, zaten in het naoorlogse dna van de Vlaming: vanaf 2 oktober 1947 stonden de stroken van Nero onafgebroken in de krant. Dat is een flinke prestatie.

Toen geestelijk vader Sleen pas op zijn zeventigste verjaardag aangaf naar een opvolger te zoeken, kwam dat niet als een verrassing, maar toch ook wel: niemand geloofde werkelijk dat hij helemaal zou ophouden met zijn levenswerk. In interviews met hem bleek nergens dat de klad erin zat: Sleen wilde door, hij dacht niet aan stoppen. Toch kwam hij in 1992 met Dirk Stallaert op de proppen, een tekenaar die zich de strip op een knappe manier eigen maakte. Sleen had het zo geregeld dat hij zijn Nero-universum niet helemaal kwijt was: vanaf dat jaar schreef hij de scenario’s. Deze samenwerking duurde tot 2002 en leverde uiteindelijk 42 verhalen op. Ze worden nu keurig ingeleid bezorgd in tien puike delen, die De Stallaert Jaren heten.

In de eerste integrale lezen we een zeer uitgebreid dossier over de periode die de aanloop naar de samenwerking met Stallaert markeert. Het dossier bestaat uit losse hoofdstukken die ingaan op de zoektocht van een bijzonder kritische Sleen, de censuur van met name de pittige dames van Stallaert en een stuk dat heel gedetailleerd stilstaat bij zijn vroegere tekenwerk. Het is in dat laatste hoofdstuk vooral interessant om te zien wat Stallaert voor Nero maakte: de kinderserie Nino bijvoorbeeld, waarvan vorig jaar ook een mooie integrale verscheen, is toch van een heel andere snit.

Intussen zijn er twee integrales verschenen, en staan er voor dit jaar in ieder geval weer twee delen gepland. De negen strips uit deel 1 en 2 zijn geen instapverhalen; destijds begon het duo Sleen-Stallaert niet opnieuw maar ging ze door waar de serie was gebleven. Logisch, maar voor een lezer die niet bekend is met de verhalen van Nero wel handig om te weten. Verwacht dus geen uitgebreide introductie van de personages. De nieuwe, nieuwsgierige lezer valt meteen midden in de drieste wereld van Nero.

Eerlijk is eerlijk, het is even wennen: het is alsof je na tien jaar weer eens op schaatsen staat. Je zwabbert een beetje maar na een paar pagina’s krijg je de slag te pakken. En dan, langzaamaan, ga je de figuren beter kennen en leer je hoe ze zich tot elkaar verhouden. De karakters vormen zich en de grappen worden helder, je voelt ze aankomen. Lonend voor die lezer die zich aan Nero wil wagen. En net zo eerlijk: er zitten veel verwijzingen in de verhalen naar situaties en personen die in Nederland nauwelijks zijn doorgedrongen. Je voelt dat het er niet voor niets staat, maar het idee komt niet aan.

Daartegenover staan de absurde kronkels waarmee Sleen zijn verhalen lardeerde: gekke plotwendingen, rare personages en een deus ex machina die hier en daar een verhaal komt redden, vooral als de grootspraak van Nero zich weer eens tegen hem heeft gekeerd. Die kronkels staan los van de tijdsgeest en de toenmalige actualiteit en zijn goed te verteren.

Het blijft voor een Hollander een klus om Nero echt van voor naar achter te begrijpen. Daarvoor is de dubbele bodem vaak toch te impliciet en specifiek. Wat de verhalen leuk maakt is het typisch Vlaamse karakter van de serie. Wie Nero leest, leert iets van de Vlaamse volksaard, van de kenmerkende gekkigheid. Het geeft misschien in de verte antwoord op prangende vragen als: waarom is De slimste mens in Vlaanderen heel grappig en in Nederland niet? Hoe houden de Belgen het uit met zo’n koningshuis? En wat is er mis met een Duvel in een Bolleke? Misschien dat deze noorderbuur na tien integrales de antwoorden weet.

Stefan Nieuwenhuis

Marc Sleen & Dirk Stallaert – Nero, de Stallaert Jaren 1 en 2. Matsuoka. 192 blz. per deel. € 29,95.