Hadden we de taal niet…

Op 6 maart 2018 schrijft de Volkskrant:

Remco Campert is gestopt met schrijven. Vorige week werd al duidelijk dat hij geen bijdragen meer levert voor het weekblad Elsevier. Nu maakt zijn uitgeverij De Bezige Bij bekend dat Campert helemaal is gestopt, ook met zijn werk voor de Volkskrant, waarvoor hij een rubriek schreef over poëzie en voor de achterpagina wekelijks een column over Somberman. Afgelopen zaterdag stond er al geen bijdrage van Campert (88) meer in de Volkskrant. ‘Hij is moe en oud en heeft genoeg geschreven’, laat de familie via De Bezige Bij weten. In een korte toelichting werd daaraan toegevoegd dat er geen directe medische reden is om te stoppen met werken.

Toch verscheen er enkele weken later nog een paar maal (31 maart, 7 april en 14 april) een rubriek van Campert in de Volkskrant en in het geniep was hij wel degelijk nog aan een boek aan het schrijven. In november 2017 had hij Kees van Kooten (met wie hij al 55 jaar bevriend is) namelijk het volgende in een brief gevraagd:

Ik wil je voorstellen om samen een boek te schrijven. We zijn vrij om te schrijven wat we willen. Ik bedoel, we hoeven niet in te haken op iets wat de vorige schrijver schreef, al kan dat wel, als het bij ons een reactie oproept. We laten onze fantasie de vrije loop. Wel moet er de noodzaak van het schrijven in zitten. Zonder elkaar zouden we het net geschreven hebben. Voel je er iets voor? Beschouw dan het nu door mij geschrevene als begin. En antwoord me snel.

Van Kootens antwoordbrief dateert van 19 november. Gedurende negen maanden schrijven de twee elkaar korte, speelse brieven. Waar de rubriek in de krant in april 2018 eindigt, houden de brieven een paar maanden later op, half juli 2018. In Camperts laatste brief staat het volgende:

Wat begonnen is, moet net als leven, ook een keer eindigen. Dat moment, zeg ik met enig plechtig keelschrapen, is nu aangebroken. Nieuwe schrijfambities roepen ons.

Het heeft er dus alle schijn van Campert niet gestopt is met schrijven, ondanks het bericht dat zijn krant in maart 2018 verspreidde. Gelukkig maar, want Camperts weemoedige, scherpzinnige, subtiele schrijven is niet te evenaren. Zijn schrijven is niet alleen een daad van bevestiging. Dat wisten we al uit zijn poëzie:

Elk woord dat wordt geschreven
is een aanslag op de ouderdom.
Tenslotte wint de dood, jazeker,

maar de dood is slechts de stilte in de zaal
nadat het laatste woord geklonken heeft.
De dood is een ontroering.

Uit het gedicht ‘Poëzie is een daad’, te vinden in de bundel: Het huis waarin ik woonde (1955).

Campert weet in zijn sluimerende, subtiele contemplaties van alles in trilling te brengen met zijn fijnbesnaarde, lichtvoetige pen. Zoals in deze korte passage uit een brief uit maart 2018: ‘Levenslange vriendschappen, het tegendeel van levenslange gevangenisstraf. Hoewel, er zijn slechtere gevangenissen dan de vriendschap.’

En een maand later in april 2018:

Little things mean a lot. En er zijn nogal wat kleine dingetjes. Dingetje maakt ding nog kleiner. Toch is ons leven als een parelsnoer aaneengeregen met die dingen. Die we ook als voorvallen mogen bestempelen. Ze zijn waargebeurd.

Of hoe hij het proces van veroudering verwoordt in een brief uit mei 2018:

Ik merk dat ik langzamerhand alleen nog maar binnenwereld heb. Uit jouw brieven blijkt dat jij veel buitenwereld hebt. Reizen in Frankrijk, het Mémorial Charles de Gaulle, etc.
Mijn buitenwereld bevindt zich voornamelijk binnen in me. Die wereld bestaat uit herinneringen die ik tot voor kort moeiteloos opriep. De laatste tijd gaat dat steeds minder makkelijk. Al wil ik dat niet aan mezelf toegeven, lijd ik waarschijnlijk toch aan aftakeling. Dat laatste woord zoek ik op in de Van Dale. Die zegt: ‘vermindering van de verstandelijke vermogens door hoge leeftijd’. Ik schrik van deze vaststelling. Ik kan niet geloven dat dit met mij aan de hand is. Maar ja, zulke dingen merk je zelf natuurlijk niet.

In deze associatieve briefwisseling over alledaagsheden, dromen, herinneringen en geliefdes torenen Camperts brieven uit boven die van Kees van Kooten. Diens taalvondsten komen soms wat gezochter over. Zoals de titel aanelkaar die uit de hoed van Kees van Kooten komt of enkele wat flauwe woordspelingen zoals ’te Vrede’ of de verschillende te jolige aanspreekvormen die hij gebruikt boven zijn brieven aan Remco: ‘Bezige Remco’, ‘Oudste Makker’, ‘Preutse Remco’, ‘Schijfkeizer Remco’ , ‘Waar gebeurende Remco’, ‘Bonjour Monsieur Camembert’. Dat verschil is wellicht ook niet zo verwonderlijk: Campert is als dichter gewend om op de vierkante centimeter te excelleren.

Van Kooten durft zichzelf daarentegen veel meer bloot te geven en ook hij kan heel beeldend schrijven over de plekken die hij bezoekt:

Vandaar deze kaart uit Tokio, waar wij nog drie dagen liggen te bekomen van ons angstig linkshoudende, permanent glimlachende, steeds net iets te laat buigende, in de verkeerde gastenslippers op het tatamikleed stappende westerse gedrag. Op straat ineens omstuwd worden door zo’n kwetterende wolk van uniformgeklede schoolmeisjes met zwarte kniekousjes. Je zou ze in kratjes van zes mee terug naar Nederland willen nemen.

In de laatste twee zinnen schuilt poëzie. Net als in een zinsnede in een brief van mei aan vriend Remco: ‘Terwijl onze moeders nog leefden, werden onze vaders ieder jaar doder, tot zij nauwelijks meer te bevatten waren.’

De door Piet Schreuders fraai vormgegeven brievencorrespondentie aanelkaar getuigt van een warme vriendschap, waarbij Van Kooten zijn bewondering voor vriend Campert niet onder stoelen of banken steekt. Wat beide éminences grises delen is hun liefde voor taal, hun eigenzinnige stijl en hun liefde voor het schrijvend filosoferen. Ze kennen beiden een mijmerende stijl, waarin de gedachten pas dankzij de taal vorm lijken te krijgen. Beiden beseffen: hadden wij de taal niet, wij zouden niet meer zijn dan een dreunende gong of een schelle cimbaal.

Miriam Piters

Remco Campert en Kees van Kooten – aanelkaar. De Bezige Bij, Amsterdam. 168 blz. € 25,00.