Ramsey Nasr en de politiek correcte recensie

Ik was wel benieuwd naar de recensies van Dood in Venetië, het theaterstuk rond Ramsey Nasr die er in één moeite door ook nog een boek over geschreven had. Ik was ook wel wat jaloers op onze recensent Miriam Piters die er wel bij kon zijn (lees haar recensie van het boek en het stuk hier). Tussen de juichende stukken viel de recensie van Marijn Lems in NRC Handelsblad op, niet alleen omdat hij niet mee stond te juichen, maar vooral vanwege de argumentatie in zijn stuk.

Dat je de esthetiek van de voorstelling te ver vindt doorgevoerd is een legitiem argument in zijn tweeballenrecensie. Daar houd je van of niet, dat is in de literatuur niet anders. Dat de vrouw van Thomas Mann niet zo veel wezenlijks te zeggen heeft, is wellicht terechte kritiek. Ik heb het stuk niet gezien, maar als ik afga op wat Lems beschrijft, dan heeft zij een nogal karikaturale rol. Dat is nooit goed. Maar dan komt de zin:

Eigenlijk voelt deze Dood in Venetië van begin tot eind als een lofzang op de allesbepalende blik van de (mannelijke) kunstenaar.

Uit de formulering van deze zin kun je wel opmaken dat dat foute boel is. Toneelkritiek wordt opeens ideologiekritiek. Ik vroeg me af hoe je een toneelstuk over een schrijver met verborgen homoseksuele verlangens die een boek schrijft over een componist die verliefd wordt op een jongen kunt ontdoen van ‘de allesbepalende blik van de (mannelijke) kunstenaar’.

De overgave aan een allesoverheersende esthetiek is trouw aan de insteek van de novelle, maar het levert dodelijk voorspelbaar theater op, dat halsstarrig weigert de romantische kunstenaarsclichés van een interessante nieuwe lezing te voorzien.

Is een toneelbewerking eens trouw aan het origineel en dan is het weer niet goed.

Lems, ik ben zijn kritieken eens gaan nalezen, bedient zich vaker van die politiek-correcte bril waarmee hij naar voorstellingen kijkt. Slechts één bal kreeg Heisenberg van Theater Rotterdam en dat komt ook hier doordat een bepaald soort vrouw wordt opgevoerd:

‘Dreamgirls’ zijn vaak kinderlijke vrouwen, die het mannelijke hoofdpersonage uit een existentieel dal helpen met een mix van impulsief gedrag en onverklaarde affectie.
Heisenberg, de nieuwe voorstelling van Johan Simons bij Theater Rotterdam, lijkt lange tijd een perfect voorbeeld van dit platgetreden concept.

Het viel me bij Lems op, maar ik schrijf ook zelf van die zinnen, bijvoorbeeld in de recensie over De Weinigen van Lucas Hirsch:

Dat het met het huwelijk van Staal bergafwaarts gaat – zijn vrouw is een karikatuur van de zeurende, achterdochtige kenau – mag niet verwonderlijk heten.

Blijkbaar sijpelt er ook bij mezelf ideologiekritiek door. Ik weet niet of we daar blij mee moeten zijn. Voordat je het weet ga je een kunstenaar of een kunstwerk afrekenen op de ideeën die niet de jouwe zijn. Dat lijkt me een gevaarlijke weg, want de opvattingen in de kunst moeten ook kunnen botsen met die van jou. Aan de andere kant mag je als criticus alles benoemen wat je bij het lezen van een boek of het kijken naar een toneelstuk opviel.

Ik zag een paar maanden geleden ergens in de verre uithoeken van mijn tv-kanalen een herhaling van de comedyserie Ha die pa, NCRV-humor uit begin jaren negentig. Ik viel in een aflevering waarin de zoon op kamers gaat wonen. De vader krijgt de schrik van zijn leven als zijn zoon bij homo’s in huis lijkt te gaan wonen, maar gelukkig voor iedereen blijkt de mannelijke naam van de partner van een übernicht toe te behoren aan een vrouw. Blijken ze toch gewoon hetero’s te zijn. Was me dat een opluchting. Je beseft opeens dat je een kwart eeuw verder bent en dat deze rommel terecht verbannen is naar de periferie van je zapregisters.

Zoiets moet het zijn waardoor je als criticus aanslaat en je wrevel laat blijken. En toch vind ik het immens jammer dat ik die voorstelling van Nasr niet gezien heb. Die mannelijke blik zou, juist in dit stuk, wel heel erg op zijn plaats kunnen zijn.

Coen Peppelenbos