Kunnen verhalen ons verlossen?

Droom is ’t leven, anders niet;
’t glijdt voorbij gelijk een vliet,
die langs steile boorden schiet,
zonder ooit te keren.

Jan Luyken

Wouter Godijn koos een treffend motto voor zijn nieuwe roman De kamer waar alle verhalen beginnen: ‘All that we see or seem is but a dream within a dream’ (Edgar Allan Poe). Wat zei Prospero ook weer? ‘We are such stuff as dreams are made on, and our little life is rounded with a sleep.’ Het leven is misschien een droom in een droom: ‘waar komen we dan terecht als we wakker worden?’

De titel van Godijns roman verwijst naar de slaapkamer, waar de oerscène zich afspeelt: de halve incest tussen broer en zus. Drie keer komt deze voor in de verhalen: als fantasy, thriller en als toekomstverhaal. Godijn kan heel goed spannende verhalen vertellen, maar daar gaat het niet om. In alle drie wordt wanhopig gezocht naar de zus van wie de jongen en later de man houdt en die verdwenen is. Steeds als hij haar dreigt terug te vinden stokt het verhaal, de droom. De jongen is betrapt door zijn moeder terwijl hij schokkend tegen zijn zus klaarkomt. De beschrijving van die ontdekking is fabuleus en het gevolg van de ontdekking is een levenslang schuldgevoel.

De jongen wordt langs allerlei psychologen en hulpverleners gestuurd, die hem opzadelen met een levenslange afkeer van de soort. En dan is er nog de visie op het leven. Je kan er alleen mee verder door jezelf voor de gek te houden. Het leven deugt niet, vanaf de aanvang. De planeet waarop we leven is terminaal. Zijn belager in het tweede verhaal zegt dat mensen zoals hij hardnekkig weigeren onder ogen te zien dat het leven slecht is, een smerige troep. Hij zegt dat mensen zoals hij gaan marchanderen en denken dat het leven ook mooi is. Maar, zegt hij, ‘de sterkste kracht in het universum […] is het kwaad. En dat is dus ook de sterkste kracht in jezelf. Als je je daarbij neerlegt, kun je zo af en toe nog wat lol hebben.’ In de roman zijn er ook gek genoeg allerlei geluksmomenten, maar het enige echte geluk is de dood.

Antinatalisme keert zich tegen het leven van mensen. Het is beter geen kinderen geboren te laten worden, want je voedt ze op om veel ellende te ondergaan en tenslotte zullen ze sterven. Volgens Boeddha is het leven onderworpen aan lijden. Wie zich voortplant is de oorzaak van ouderdom en dood. De Manicheeërs en de Katharen geloofden dat voortplanting de ziel veroordeelt tot een gevangenisstraf in de kwade materie. Ze zagen voortplanting als een instrument van een demiurg of satan die het goddelijke element in de materie opsluit en dus het goddelijke element laat lijden.

De redacteur die de dromen droomt, kleedt zich op de eerste bladzijde van het boek uit om naar bed te gaan. Hij is drieënzestig en hij denkt dat hij oud is. Literatuur is definitief verbannen tot in een stoffige hoek. De redacteur houdt zich bezig met thrillers, sf en fantasy. Vroeger had het plebs het gezag van de literatuur nog aanvaard, maar nu hadden ze er genoeg van gekregen. Het was begonnen met de poëzie en daarna waren de populistenstemmers en masse overgestoken naar de ‘gemakkelijke’ lectuur. De redacteur wil een roman schrijven met de titel ‘De kamers waar alle verhalen ophouden’; dat wordt een sterfkamer.

De schrijver van het boek laat de redacteur in slaap vallen of half in slaap vallen. Hij droomt of nog net niet. Hij denkt nog de regie over zijn gedachten te hebben, maar dat is misschien schijn. De redacteur van het boek gebruikt de stijlfiguur van antithesen, zelfcorrecties en oxymorons om duidelijk te maken hoe onzeker alles is of hoe zogenaamde waarheden tegelijk wel en niet schijnen voor te komen. ‘Zoete pijn’. Hij was bijvoorbeeld een jongen die verbijsterd naar het zwaargewonde huis van zijn huis keek en hoorde een stem die zei dat hij het zelf had gedaan en dan is hij ineens weer de drieënzestig jarige dikke redacteur. Het huis in de duinen wordt Droomredeom (een omkering van ‘moedermoord’) genoemd. Hierin klinkt het Engelse woord ‘redeem’ mee, verlossing. Hij moet verlost worden van zijn jeugdtrauma; een vader die te jong sterft, een moeder die haar best doet bij het opvoeden van broer en zus, maar die depressief wordt en zelfmoord pleegt. De jonge man vindt haar hangend aan een trap. Het trauma kan alleen tijdelijk worden verzacht door het vertellen van verhalen. Hij is bang en nieuwsgierig. Literatuur is nergens goed voor en dat is geen ironische uitspraak meer voor het tv-publiek. Maar het is erger: ‘Niets is ergens goed voor.’ En het helpt niet als je ‘de zinloosheid van het bestaan’ opvat als een uitdaging. En toch, en toch kan literatuur je redden.

Ook in de derde droom zijn de dingen waar en tegelijk niet waar. Hij zit in zijn kamer en heeft het gevoel dat het zijn kamer helemaal niet is. Tegenover hem zit zijn zus Sanne, maar hij heeft het gevoel dat het Sanne helemaal niet is. Hij voelt later een explosiegat aan hem trekken ‘dat er niet was, zoals mensen pijn kunnen hebben in een geamputeerde arm.’ Hij ruikt bijvoorbeeld ‘een soort niet stinkende stank’. Geluiden klinken ‘zachter en tegelijk scherper’. Hij bekijkt schapen ‘waarbij mateloze fascinatie ruw en onhandig in botsing kwam met algehele desinteresse.’ Oude huizen zoeken beschutting bij elkaar en een kerktoren rijst er ‘bedeesd ‘maar ook met een zekere trots bovenuit’. Gras is mooi, maar daarom ‘nóg verschrikkelijker’. Een knal weergalmt, maar ‘er was niets om tussen te weergalmen en toch deed hij het.’

In de laatste droom die de engelen hem op zijn doodsbed gunnen, kan hij eindelijk weglopen van de verleiding die zijn zus hem biedt. ‘Deze keer moet ik dan ‘Nee’ zeggen en me losrukken en weglopen.’ In de laatste zin van het boek is hij klaar voor het geluk, de dood.

Wouter Godijn heeft een verontrustend boek geschreven, maar ook een geestig boek vol ‘afterthoughts’ en ironische commentaren op onze samenleving, het reilen en zeilen van de wereld.

Remco Ekkers

Wouter Godijn – De kamer waar alle verhalen beginnen. Atlas Contact, Amsterdam. 324 blz. € 22,99.