Zwaar beladen luchtigheid

Wouter Godijn heeft al een behoorlijk oeuvre opgebouwd. dat zich in een trouwe schare liefhebbers mag verheugen. Zijn gedichten en romans hebben, hoewel licht absurdistisch, ook wel iets fragiels. Godijn neemt de wereld met gezonde spot de maat en spaart zichzelf daarbij niet. Denk bijvoorbeeld aan de romantitels De dood van een auteur die een beetje op Wouter Godijn lijkt (2007) en Hoe ik een beroemde Nederlander werd (2013). Ook de titel van zijn nieuwste dichtbundel past in dat rijtje. In het lange titelgedicht ‘Poging een luchtig gedicht te schrijven’ komt de schrijver zelf voor in regels als ‘Er is een innerlijke stem waarop iets wat zich Wouter Godijn noemt / – een wezen (als wezen het goede woord is) dat veel weg heeft van een mens // maar ook doet denken aan een reusachtig weekdier, een soort landkwal – // vertrouwt; hoewel al talloze keren is gebleken dat de stem zich had vergist / Wouter Godijn op dwaalsporen werd gelokt / valkuilen in, de plotseling onder zijn voeten wegvluchtende bodem, de als een reusachtig blauw scherm / kantelende lucht, de – ach: Wouter Godijn’.

Kan deze tobbende, misleide dichter nog wel een luchtig gedicht schrijven, vraag je je af. Zeker als verderop blijkt dat hij niet alleen geestelijk lijdt, maar dat er fysiek ook nog van alles tegen zit. Zoals in dit fragment (de strofen staan over drie opvolgende bladzijden verspreid):

ik wil niet meer
als ik aan het flossen ben
halsoverkop naar de keuken moeten kreupelen
omdat die ik-weet-niet-meer-hoe-dat-ding-heet
daar geluiden maakt die klinken

alsof een boa constrictor zijn eigen staart probeert in te slikken
waarbij ik struikel over de pijpen van mijn afzakkende joggingbroek
me vastgrijp aan de deur van de zitkamer
die ik daarbij uit zijn scharnieren licht
zodat ik met deur en al de zitkamer binnendaver

in plaats van de keuken

Het is het hilarische slot van alle gedoe en getob van een dichter die ook patiënt is (Godijn heeft MS) en die zijn ‘poging een luchtig gedicht te schrijven’ maar liefst twee uur moet onderbreken voor moeizame lichamelijke verzorging en medicatie. Dat hij dat met veel zelfrelativering en humor doet, zodat alle ellende toch tot, jazeker, een luchtig gedicht leidt, zal zijn fans niet verbazen. Ook de dichter zelf constateert in de laatste strofen dat hij uiteindelijk niet meer begrijpt ‘wat de moeilijkheid was bij het schrijven van luchtige gedichten’. Sterker: ‘In plaats daarvan was het nu onmogelijk / […] gedichten te schrijven die níét luchtig waren.’

Dat klinkt goed en het is waar, we hebben het zien gebeuren. Maar toch is het zeker geen gevalletje van ‘eind goed al goed’. Daarvoor zijn Godijns gedichten, ondanks hun absurditeit en schijnbare lichtvoetigheid, te zwaar geladen met alle ellende van mens en, een beetje, wereld.
In een gedicht vol verlangen uit het eerste deel van de bundel (dat veelzeggend ‘Dagmerries’ heet) klinkt dat zo:

De sneeuw laten opstijgen

De gordijnen gesloten houden
de sneeuw laten opstijgen
de gedichten uitwissen, allemaal
me terugtrekken uit alle vrouwen en bedrijven
waarin ik tijdens mijn vruchtbare leven heb geïnvesteerd

De haakjes niet sluiten
mezelf verkleinen, verder
nóg verder

tot ik in een leegstaand slakkenhuis pas
dat ik vervolgens niet in dit gedicht
niet in mijn fantasie
– dichten en fantaseren heb ik achtuuurrr me gelaten –

maar in werkelijkheid tegenkom
me daarin oprollen, zo lang

zo heerlijk gaan slapen

Ik noemde het hierboven een gedicht vol verlangen, maar dat is het natuurlijk niet. Het is een onmogelijk verlangen in een gedicht vol wanhoop. Natuurlijk kun je je terugtrekken in een leegstaand slakkenhuis, maar niet buiten de poëzie, buiten de verbeelding, niet in de meedogenloos echte wereld. Het is pijnlijk, maar als een dichter niet eens meer in zijn gedichten kan vluchten, is de nood heel hoog. Hoe luchtig geformuleerd ook.

Jan de Jong

Wouter Godijn – Poging een luchtig gedicht te schrijven. Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen. 102 blz. € 21,99.