Dat de korte roman De honden jagen niet meer van de bijna 69-jarige schrijver A. Alberts door Geert van Oorschot schitterend is uitgegeven, is het eerste dat opvalt: sober stofomslag, fraaie grijslinnen band, mooie drukletter (de Van Dijck),  en wat onmiddellijk daarna opvalt is dat de tachtig bladzijden tellende roman net zo schitterend is als hij eruit ziet: je zal immers de verleiding niet kunnen weerstaan er meteen in te beginnen, en wanneer je eenmaal aan deze verleiding heeft toegegeven, zal je het boek pas kunnen wegleggen na lezing van de laatste woorden.

Zo althans is het mij vergaan. Met zeer eenvoudige middelen weet Alberts de lezer in zijn ban te krijgen. Dat de schrijver over geheimzinnige toverkracht beschikt, stond na zijn vorige roman De vergaderzaal, van dezelfde beperkte omvang als De honden jagen niet meer, al vast (het boek, en dat geldt eigenlijk ook voor de schrijver, werd pas bekend na de televisiebewerking met Paul Steenbergen in de hoofdrol). Ook hier was de lezer meteen thuis in het verhaal, ook hier ging het om het beslissende keerpunt in een mensenleven. Ook hier: tot het uiterste volgehouden beknoptheid. Toch had je na tachtig bladzijden het idee kennisgemaakt te hebben met een mens van vlees en bloed, zijn geschiedenis te kennen.

Hetzelfde is met De honden jagen niet meer aan de hand. Na de lectuur van een duizend bladzijden dikke Russische roman over de teloorgang van een eens zo harmonische familie, voel je je niet anders dan wanneer je Alberts jongste werkstuk hebt gelezen. Alberts heeft geen ingewikkelde volzinnen nodig, geen pagina’s lange persoonsbeschrijvingen, geen uitvoerige landschapsschilderingen, geen bijverhalen: alleen met dagelijkse huis-, tuin- en keukentaal kan hij de indruk van familiariteit wekken, kan hij de lezer betrekken bij het drama dat zich bijna onwillekeurig voltrekt.

Hierin schuilt de kracht van het proza van Alberts: het is vanzelfsprekend als het leven zelf. Niet iets verhevens is het, het leven, maar meer een reeks toevalligheden, en al die toevalligheden bij elkaar vormen de geschiedenis, van de wereld en van alle mensen.

Nu is al twee keer het woord geschiedenis gevallen (drie keer nu), en ik heb het steeds cursief laten zetten: met opzet natuurlijk, want behalve als romancier is A. Alberts bekend  als geschiedkundige. Hij schreef drie, in tegenstelling tot zijn romans dikke, historische werken die de kwaliteit hebben dat zij de geschiedenis nu eens niet terugbrengen tot een serie abstracte jaartallen. Er is haast sprake van een merkwaardige omkering: zijn historische werken zijn op feitelijkheden gebaseerde romans, en zijn romans zijn op verzinsels gebaseerde historische werken.

Het is waar dat Alberts in zijn romans ‘kleine geschiedenis’ schrijft, met geschiedenis in de grote betekenis van het woord. De vergaderzaal beschrijft de sfeer in het steeds grootschaliger wordende bedrijfsleven – een typisch eigentijds thema – en De honden jagen niet meer moet worden gelezen als een allegorie van de onzekerheid. Je hoort wel eens verzuchten, dat tegenwoordig niets meer zeker is, en hoeveel mensen aarzelen niet om kinderen te nemen, omdat ze de toekomst somber inzien?

De honden jagen niet meer is gesitueerd, in het zeemansmilieu waarin deze onzekerheid meer dan elders een gegeven is waarvan men zich dagelijks rekenschap geeft. Men weet nooit of zijn naaste zal terugkeren. Na elke reis heeft de zeeman iets achtergelaten, wordt in het boek gezegd:

Niet verloren, maar achtergelaten. En op het eind zijn ze niet zoveel meer dan een leeg mens, die zich alleen nog maar afvraagt wat er van hem nog achter die horizon bestaat.

Na een enigszins onnozele aanvaring, even buiten het zeegat, raakt de hoofdpersoon de kluts kwijt. Hij stemt er pas in toe om de thuisreis te aanvaarden als hij ernstig ziek is. Hij gaat enkel naar huis om daar te sterven, zoals een gewonde hond zijn nest opzoekt om rustig dood te gaan.

Gortdroog vertelt Alberts zijn verhaal. Hij zegt geen woord te veel en tegelijkertijd geen woord te weinig. We kennen na het beperkte aantal bladzijden een mensenleven. In ons hoofd blijft een film achter die een tijdsbeeld geeft, een heel reële indruk van de onzekerheid van deze tijd. Het knappe is echter, dat de roman zich niet in déze tijd afspeelt, maar (vermoedelijk, want nergens aangegeven) rond de overgang van de negentiende naar de twintigste eeuw, waarmee Alberts,-de geschiedschrijver-romancier, te. kennen geeft dat onzekerheid universeel en van alle tijden is.

Tegen deze achtergrond krijgt een mensenleven iets terloops, en zo schrijft Alberts ook: alsof het mensenleven dat hij beschrijft toevallig uit de wereldgeschiedenis is komen boven drijven en het voor hetzelfde geld een ander mensenleven had kunnen zijn. Het is exemplarisch, en toch weer niet, want bij een ander mensenleven hoort een ander! verhaal, maar de gevoelens van angst, liefde, verdriet en onzekerheid zijn dezelfde.

Frank van Dijl

A. Alberts – De honden jagen niet meer. G.A. van Oorschot.

Deze recensie werd eerder gepubliceerd in Het Vrije Volk van 22 februari 1980.