Niet zo maar een stad aan zee

‘Kijk hoe vrij ik hier kan wandelen. Doorheen de tijd, tussen de mensen. Alles kan toch gebeuren in de Onvoltooid Oostendse Tijd?’, schrijft Koen Peeters in zijn nieuwe roman Kamer in Oostende. Dat de Belgische zeestad over ongedacht betoverende eigenschappen beschikt, hebben meer schrijvers en kunstenaars door de jaren heen opgemerkt. Peeters, eerder succesvol met De mensengenezer, bezingt zijn liefde voor die mysterieuze stad in een reeks essayistische wandelingen, die zijn alter ego samen met kunstenaar Koen Broucke maakt. Deze tweede ik ontmoette de schilder, zo gaat dat daar, opeens op een prozaïsch parkeerterrein. In Oostende lijkt niets bij toeval te gebeuren.

In 1999 kwam van deeltijd-Oostendenaar Charlotte Mutsaers de essayistische roman Zeepijn uit, waarin zij aan de hand van literatuur en kunstwerken aantoont dat pijnbomen en de zee een uitzonderlijke verbintenis kennen. Zij dwaalde daarvoor, al filosoferend, door diezelfde magische stad aan zee, die in het verleden, toen gekroonde hoofden en andere machtigen van over de hele wereld er nog veel verbleven, zelfs De Koningin der Badsteden werd genoemd. Later was Oostende het toevluchtsoord voor culturele vluchtelingen, onder wie Joseph Roth en Stefan Zweig. Hugo Claus groeide er op, Marcel Proust en Léo Ferré kwamen er graag en in recentere dagen mensen als Marvin Gaye en Spinvis, al noemt Peeters die laatste twee niet; de lijst is ook te lang.

Kom je er tegenwoordig, dan zie je niet in de laatste plaats veel weerzinwekkende appartementengebouwen en commerciële troep. Wat kun je daar nu aan vinden? Maar Mutsaers toen en Peeters nu, zijn in staat om daar effectief doorheen te prikken. Zo werden hun boeken misschien wel in de eerste plaats oefeningen in kalm en bewust kijken, ervaren, beleven. En dat heeft niets te maken met het begrip ‘experience’ uit de reclame. Het enige dat je er voor nodig hebt, is een gezond hoofd met ogen en oren. En natuurlijk een romantisch hart.

O, wat hou ik van deze stad met haar zilverige ochtenden. Een deur opent zich; binnenshuis blaft een hond. Een jonge mama op een fiets die praat tegen het kind in het stoeltje achter haar. Ik eet mijn boterkoeken op terwijl ik wandel. Ik bewonder orchideeën voor een raam, als goedkope trofeeën. Al die namen op de houten brievenbuskastjes: wie zou dat och god toch allemaal zijn?

De schrijver laat weten getrouwd te zijn met een Oostendse, dat is natuurlijk een goed begin, al werkt hij lange tijd op een bank in Brussel, gelukkig niet zo heel ver van de kust. Hij reist dan ook geregeld naar Oostende, om er langs het strand en door de geheimzinnige straatjes te dwalen met hun wonderlijke benamingen, winkeltjes, antiquariaatjes en kroegjes. Dit ‘petit Bruxelles’ maakt het hem mogelijk zijn batterij weer op te laden en de waardevolle lijnen van het bestaan terug te vinden. Na de kennismaking met Broucke, gebeurt er echter iets bijzonders. Samen gaan ze op zoek naar het oude Oostende, van de schilders James Ensor en Léon Spilliaert, die de wereld veroverden, maar Oostende niet verlieten.

De mannen ontmoeten daarbij bejaarde stadsbewoners in hun wonderlijke woningen, treffen mensen, die gelijken op Charlotte Mutsaers en haar man Jan Fontijn, schrijver en regisseur Eric de Kuyper, onderzoeken stokoude huizen, vlak voor ze worden gesloopt – want de afbraak- en verbouwwoede van projectontwikkelaars richt er misschien wel meer schade aan dan twee wereldoorlogen bij elkaar –, kortom, ze ‘bladeren door de stad’, zoals Peeters schrijft. En steeds als ze menen dat er van het leven van destijds niets meer over is, blijken er toch manieren te bestaan om een verbinding tot stand te brengen. Hun ‘ironische onderzoeksmethode’ noemen ze het perspectivisme. De een schildert, de ander schrijft, en het Oostendse licht helpt erbij.

De altijd bohémien levende Broucke hanteert een losse stijl voor zijn schilderijen, waarvan enkele voorbeelden in het boek zijn opgenomen, die ruimte laat voor associaties, eigen interpretaties, zoals de schrijver voor de lezer ook niet alles in wil vullen. Ga zelf maar kijken, kun je er in lezen, hang niet te veel rond op de plekken, waar de toerismebureaus je heen sturen, de wereld heeft zo veel meer te bieden. En doe ook eens een beetje je best je in te leven in de wereld van toen. En van anderen.

Nergens wordt Peeters pretentieus. Dat hij met de 34 ontmoetingen in Oostende, mede gebaseerd op de 34 kamers van het voormalige hotel van de vergeten Oostendse schrijver Gaston Duribreux, refereert aan de 99 appartementen uit Georges Perecs klassieke werk Het leven een gebruiksaanwijzing, gebeurt slechts met een glimlach.

Het klopt allemaal. Dit is de Onvoltooid Oostendse Tijd. Mensen lijken op mensen, elk huis in de stad kent zijn historie en zijn verval, maar soms wordt alles in één gelukkig makend beeld samengezogen. We weten het in onze helderste momenten: het universum waarin wij dwalen is leeg en kaal, maar gelukkig is er ook kunst, vriendschap, liefde voor de zo noodzakelijke bespiegelingen. Hoe kunnen we dat terugvinden en bewaren?

Gewoon door deze stad aan zee vierendertig keer te bezoeken.

Overal is relativering: ‘we vinden niets, natuurlijk, dat is onze specialiteit’, schrijft hij als de mannen weer eens ergens moeten vaststellen dat complete straten zijn gesloopt. Maar het zoeken zelf levert niettemin een grote rijkdom op aan steeds prachtig verwoorde verhalen over het menselijk bestaan, de onvermijdelijkheid van ouder worden en het plaatsmaken voor nieuwe generaties, zoals Oostende ook steeds vervelt. Aan de wandelingen komt eveneens een einde als Broucke naar Wallonië verhuist. Maar de geliefde stad aan zee blijft in beeld, aangezien de schone Oostendse Sigsje hem vergezelt. Ook dat kan natuurlijk geen toeval zijn.

André Keikes

Koen Peeters – Kamer in Oostende. De Bezige Bij, Amsterdam, 272 blz. € 23,99.