‘Dode mensen oproepen en weer levend maken’

Een nieuw boek van Koen Peeters (1959) komt nooit ongelegen, het is altijd een aangename verrassing als er weer een vers exemplaar in de boekhandel ligt. Georges heet zijn jongste pennenvrucht, en het is zowel een verrassing als een feest van herkenning geworden.

Aanvankelijk begeeft Peeters zich met Georges op bekend terrein, meer bepaald in Oostende, de Belgische kuststad waar de vergane glorie van de belle époque nog altijd in de lucht hangt en die in haar geschiedenis zoveel illustere figuren en kunstenaars heeft aangetrokken, van Marvin Gaye tot Joseph Roth. Peeters’ fascinatie voor de ‘koningin der badsteden’ kwam al tot uiting in Kamer in Oostende, maar blijkbaar was hij nog niet uitverteld, want in Georges voert hij zowaar James Joyce ten tonele. Die blijkt in de zomer van 1926 enkele weken met zijn gezin vakantie te hebben genomen in Oostende en zou daar – althans in Peeters’ fantasie – vriendschap hebben gesloten met ene Georges Vermeire, postbeambte en grootvader van Peeters’ vrouw.

Die historie vormt de aanzet voor een associatief estafettespel of kruimelspoor, waarbij de ene Georges de andere ontmoet of evoceert. Telkens weer houdt Peeters zich aan de geschiedkundige feiten, maar ‘verzint’ hij de ‘waarheid’ over wat zich in de hoofden van allerlei historische figuren afspeelde. Tot op zekere hoogte is dat vergelijkbaar met wat Ilja Leonard Pfeijffer in zijn historische roman Alkibiades heeft gedaan, al zijn er verder weinig raakpunten met Peeters. Die laatste heeft toch veeleer een associatieve manier van denken, zoals hij zelf uitlegt in zijn boek:

Zoals in een collage: enkele figuren plak je naast elkaar, en er ontstaat iets nieuws door dit vernuftige vermengen. Samenvoegingen, voorstellingen van persoonlijke geschiedenissen, veeleer onscherp verteld. Ook al is het onwerkelijk, zelfs onwaarschijnlijk of onbegrijpelijk, het is mogelijk. Zo kunnen we mensen oproepen, binnen stappen in het verleden en ontmoetingen organiseren, het kleine menselijke spektakel daarin observeren. We kunnen binnenglippen in het verleden.

En aldus springen we van de ene Georges naar de andere. Zo passeert bijvoorbeeld ook professor Georges Lemaître (1894-1966) de revue, een geniale fysicus, kosmoloog én priester die in de jaren 1920 de bigbangtheorie bedacht aan de Leuvense universiteit. En zou het niet kunnen dat die in het lokale stadspark ene Paula Otten, de moeder van de auteur, tegen het lijf is gelopen? Een oude, excentrieke studievriend, Joris genaamd, voert de ik-figuur (waarin we Peeters herkennen, al weet je nooit helemaal zeker in welke mate een schrijver zichzelf heeft gefictionaliseerd) dan weer mee naar Georgië, waar het associatieve spel verder zijn beloop neemt, met een glansrol voor de schilder Niko Pirosmani.

Is dat allemaal niet een beetje vergezocht? Die indruk kreeg ik niet, al vergt het een beetje fantasie en willing suspension of disbelief van de lezer om Peeters’ omzwervingen te volgen. Het enige punt van milde kritiek is dat ik de verhaallijn eigenlijk niet levensnoodzakelijk vind en er bijgevolg niet van overtuigd ben dat de romanvorm – voor zover je Georges tenminste een roman pur sang kunt noemen, er zit ook behoorlijk wat autofictie in – werkelijk noodzakelijk is om Peeters’ associatieve gedachtegang te volgen. Wat mij betreft had dit boek net zo goed de vorm van een essay of dagboek kunnen krijgen, maar dat is zeker geen onoverkomelijk bezwaar om het te kunnen waarderen.

Daan Pieters

Koen Peeters – Georges. De Bezige Bij, Amsterdam. 288 blz. € 22,99.