De minzaamheid heeft ook altijd iets superieurs

Soms moet een recensent zijn best doen om te begrijpen waarom hij/zij/hen een boek niet goed vindt. Deze klus was bij De minzamen van Koen Peeters geen eenvoudige opgave. De roman van de schrijver die in 2017 nog de ECI Literatuurprijs kreeg voor De mensengenezer, sprak niet tot de verbeelding, beklijfde niet, en dan is de vraag: waarom niet? Is het boek een mismatch met de lezer of is er iets in het boek aan te wijzen, waardoor het niet tot zijn volle recht komt?

Het verhaal is eenvoudig samen te vatten. Een professor antropologie, Remi, vraagt zijn oud-student Paul om verhalen op te tekenen van allerlei mensen, om hun biografisch te schetsen, om foto’s te maken van allerhande belangrijke beelden. Wat deze mensen en beelden gemeen hebben, is dat zij minzaam zijn, of dat tenminste pretenderen te zijn. Peeters schrijft:

Remi begint weer over de minzaamheid. Wie is minzaam? Minzaamheid is volgens Remi niet te verwarren met het zachte, kinderlijke ‘beminnelijke’ of ‘aimabel.’ Zeker niet met minnaars, minnaressen.
Misschien is minzaam de persoon die uit zichzelf, intrinsiek goed wil zijn in een algemeen, genereus beminnen. Er klinkt een onthechtheid in, wat tederheid, misschien zelfs iets vrooms. Historisch klopt dat, want het woord sloop onze taal binnen via Middelhoogduitse religieuze teksten.
Maar de minzaamheid heeft ook altijd iets superieurs. Het valt op: de minzame is wat afstandelijk, soms wat neerbuigend. Zwijgen, niet alles willen zeggen, discreet afstand houden. Ernst ook, geen hartstocht. Minzamen doen altijd een beetje geheimzinnig. Want: zouden de minzamen zomaar belangeloos zijn?

Deze minzamen kunnen blijkbaar iets wat wetenschappelijk niet te verklaren is. Paul krijgt aangeleerd om als echte antropoloog hun verhaal op te schrijven door goed te luisteren en zelf geen oordelen te hebben. Remi ondertussen, is bezig met het schrijven van een boek, verzamelt meer mensen en informatie, geeft al zijn boeken en kunstwerken weg en sterft – niet bepaald een spoiler, hiermee opent De minzamen.

Het bezwaar tegen dit boek is dat er geen spanning in zit. Er gebeurt van alles, maar er is geen strevend personage. Paul accepteert de opdracht, vervult de opdracht, ervaart geen tegenslagen, heeft nauwelijks zelf een verlangen, is eigenlijk alleen maar een werktuig van Remi. Ook Remi lijkt niet echt wat te verlangen. Ja, hij is bezig met een boek, geeft zijn spullen weg, maar wil hij echt dat boek schrijven of overkomt het hem maar? Zo lijkt de hele roman vooral een opsomming van interviews en gebeurtenissen, alsof een kleuter zegt: ‘En toen… En toen… En toen…’ Wat is het werkelijke verband tussen al deze verhalen, wat is de verhaallijn van dit boek? Waarom is deze recensent zo gepreoccupeerd met een verhaalstructuur dat die nodig is om een boek te begrijpen? Waarom zou een lezer meeleven met een personage dat niets zelf lijkt te willen?

Het nawoord van Peeters roept meer vragen op: zou een lezer dit boeken meer waarderen na eerst De mensengenezer te hebben gelezen? Is dit werk vooral een ode aan zijn oude professor Renaat Devisch en zou het de lezer helpen eerst iets van deze professor te bestuderen? Zou een voorliefde voor of voorkennis over de antropologie helpen? Moet je minzaam zijn om het boek te begrijpen? Of moet je het lezen als een antropoloog, zonder oordeel, en dan maar geen recensent zijn?

Erik-Jan Hummel

Koen Peeters – De minzamen. De bezige bij, Amsterdam. 240 blz. € 23,99.