Te ver doorgevoerde stijloefening

Composteer mij van Pjeroo Roobjee lijkt eerder een stijloefening dan een roman te zijn. Er worden verschillende stijlregisters opengetrokken en het verhaal krijgt daardoor nauwelijks aandacht.

Wat in de stijl vooral opvalt is dat hetzelfde net iets anders wordt gezegd. Joe Beyls, een huurmoordenaar, gaat met zijn vrouw Bernadette Picegru naar een Caraïbisch eiland. Vervolgens wordt in elke scène waarin beiden voorkomen nog eens gezegd dat hij een huurmoordenaar, en zij zijn vrouw is. Daarvoor worden echter vrijwel nooit dezelfde woorden gebruikt. Het lijkt erop dat de schrijver eerst een verhaal heeft geschreven en vervolgens met de zoekfunctie in Word de woorden huurmoordenaar en vrouw op heeft gespoord om die vervolgens met een synoniemenwoordenboek in de hand te wijzigen. Op een gegeven moment is het wel duidelijk dat de schrijver dat doet en is de aardigheid er snel af. Ook de voortdurende herhaling in voortdurend andere woorden dat Joe snakt naar chocola en tandpasta en dat Bernadette een pijpt rookt, werkt op de zenuwen.

Indien, en wetende dat dit reeds een verloren zaak is, vermag ik te pogen te zeggen, indien slechts eenmaal op buitensporig creatieve wijze overgebracht zoude worden dat Joe van het geslacht Beyls die in de dienstverlenende sector werkzaam is, in die zin dat hij uitgerangeerde verkrachters van zijn door huwelijkse rechten en plichten verbonden spondegenoot naar een andere wereld helpt, terwijl zij haar inhaleerorganen tot roetzwarte uitgebrande haardvuren zuigt, een onverkwikkelijke en onoverwinbare prikkel heeft zijn holle hamsterwangen vol cacao te drukken vooraleer hij zijn bijtgereedschap zoude reinigen met de daarvoor bestemde pasta, was het nog enigszins humoristisch geweest. Als ook de directe rede in deze stijl is geschreven en iedereen daardoor onbegrijpelijk praat, wordt het voor de lezer te vermoeiend. In het boek wordt er zelfs tegen gewaarschuwd:

‘Maar ik heb er niet de minste lettergreep van verstaan ook al niet. Niemand mag zo spreken, niet met zulke lasso’s van zinnen en letterlussen die geen mens snappen kan.’

Het perspectief wisselt vaak. Joe Beyls is de ik-verteller, maar even makkelijk wordt dit de personale verteller of een alwetende verteller als het verhaal bij andere personages belandt, zoals bij de dictator van het eiland. Als deze personages ook steeds opnieuw in steeds nieuwe termen worden benoemd, wordt het lezen vermoeiend. Daarnaast staan er in de zinnen vele terzijdes die er niet toe doen of laat Joe de verteller in een tiental zinnen, hoogst onnodig, weten dat hij vaart met het verhaal zal maken. Als een zin als volgt begint:

Wat zij niet wist, onze met een oosters tintje beloonde nakomelinge van het dappere, uit vele rassen samengestelde zeeroverachtig koopmansgeslacht Blomme, wat zij niet wist, Tanimara…

dan had die kunnen volstaan met: ‘Wat Tanimara niet wist…’ Het is niet erg dat de lezer iets te weten krijgt over de afkomst van de dictatorsvrouw Tanimara, maar het zou helpen als het functioneel was, voor het verhaal bijvoorbeeld. Wat maakt het uit dat Tanimara een oosters tintje heeft? Het lijkt erop dat Tanimara gewoon op wéér een andere manier beschreven moet worden. Dat is voor dit hele werk het grote pijnpunt: het is onduidelijk waarom deze stijl gehanteerd wordt. De lezer moet of zich ergeren aan de zinnen of snel doorlezen omwille van het verhaal.

Het verhaal is echter flinterdun. Het echtpaar Beyls wil zich wreken op de verkrachter van Bernadette. Die blijkt al dood. Vervolgens komen ze in aanraking met wat eilandbewoners en gaan er nog meer mensen dood. Dat is ongeveer het verhaal, en dat staat ook al op het achterblad. Wel is de scène van de jonge Joe met zijn grootvader ontroerend, en een verklaring waarom Joe huurmoordenaar werd. Die scène had ik graag uitgewerkt gezien. Per saldo is, vrees ik, de titel echter het beste devies voor dit boek.

Erik-Jan Hummel

Pjeroo Roobjee – Composteer mij. Querido, Antwerpen, 208 blz. € 21,99.