Het onverzettelijke merg van de poëzie

Remco Camperts toegankelijke lyriek slecht drempels, voert je geruisloos aan je lurven mee over dammen en dwingt je rechtsomkeert. Verwar ongecompliceerdheid daarbij niet met simpelheid en ongekunsteldheid niet met onnozelheid. Stilzwijgend drukt Campert je de draaglijke lichtheid van het bestaan op het hart. Dat maakt hem zo’n grootse dichter. Hij vermag het onzegbare onder woorden te brengen in virtuoos heldere taal. Schijnbaar moeiteloos weet hij uitersten met elkaar te verenigen: kwetsbaarheid met bravoure, zelfrelativering met existentiële urgentie, zwaarte met lichtvoetigheid.

Van meet af aan bezongen Camperts gedichten de tijdelijkheid van het leven en onze poging de tijd op aarde te verheffen tot eeuwigheid. De dood is een ontegenzeggelijk aanwezige kracht. In zijn bundel Dit gebeurde overal uit 1962 wilde hij de dood nog liever voor zijn, maar ‘zo sluw als de dood/ is er niet één.’ In de zojuist verschenen bundel Mijn dood en ik weet Campert de rafels van onrust die de dood omgeven tot bedaren te brengen:

de straat staat stil
vogel boven hangt roerloos
mens beweegt niet
dat veel en dat weinig
in de lucht bevroren
ik tel een eeuwigheid

Net als in eerdere bundels zijn er vogels aanwezig. Waar ze voorheen voor de mogelijkheid stonden om de werkelijkheid te ontvluchten of waar ze de verbinding symboliseerden tussen dat verlangen en de realiteit, zijn ze nu statisch, net als de mens. Op de voorkant van de bundel prijkt een witte duif, symbool van de ziel. Daarboven staat de titel, op een doordachte manier vormgegeven: tussen het woordpaar ‘mijn dood’ en het woordpaar ‘en ik’ staat een stippellijn van boven naar beneden. Er is nog maar een kleine scheidslijn tussen de dood en ik.

Het lezen van dit kapitale kleinood is een confronterende ontroering:

mijn woorden
worden schraal
tegelijk
met
mijn
li-
cha-
am

De leegte en de stilte nemen bezit van de pagina’s en zorgen voor uitgebeende gedichten:

zo licht
het gewicht
van dit gedicht

We kijken recht in het onverzettelijke merg van de poëzie. De gedichten hebben geen titels, zijn kort (het langste kent elf regels), maar kennen net zulke rake observaties als zijn eerdere werk. Campert poogt de dood niet te bezweren of te slim af te zijn. Het lezen van zijn laatste bundel doet je berusten. Met bedrieglijk gemak aanvaard je je sterfelijke, ware gedaante.

Waar hij eerder verkondigde dat de dood slechts de stilte in de zaal zal zijn, lijkt hij nu tikkertje te spelen:

ha die dood
die me mijn hele leven vergezelde
trouwe vriend
van wie ik nu afscheid neem

Niet de dood markeert het einde, Remco Campert neemt vast afscheid van de dood. Hij wisselt zijn leven graag in ‘voor een vermoede eeuwigheid’. Ook al vraagt hij zich wel af hoe het zal zijn:

hoe zal de dood zijn
een onmetelijke ruimte?
of het klein beperk van een kist?
nee zeg ik tegen dat laatste:
opgenomen door de sterren
in hun nachtelijke pracht

Het zijn dit soort onnadrukkelijke verzen die beklijven en die je doen wensen dat de kus des doods voor Campert een zoete moge zijn, als de nacht van zijn leven nadert. En moge het hem tot die tijd gegeven zijn om te kunnen schrijven: ‘elke dag verlicht/ door een klein gedicht.’

Miriam Piters

Remco Campert – Mijn dood en ik. De Bezige Bij, Amsterdam, 48 blz. € 16,99.