Een imaginaire vos en zijn vriendin

De vrolijke verrijzenis van Arago is een fantastisch boek, in twee opzichten: het is een fabelachtig verhaal met wonderlijke gebeurtenissen en het is een buitengewoon goed verhaal, spannend, geschreven in mooie taal met verrassende metaforen. Een meisje in coma denkt over een liefdevolle verpleegster: ‘Waarschijnlijk veronderstelt u dat wat u zegt bij mij niet binnenkomt en ik kan niet tot u spreken. Wel kan ik deze gedachten formuleren, maar u hoort ze niet. Het zijn de gedachten van een Eskimo, in smeltend ijs gebeiteld.’ (Ongetwijfeld komt deze waarneming voort uit het feit dat de auteur na een reeks hartaanvallen vijf dagen in coma lag, gekoeld door ijs.) Soms denk ik dat een metafoor wel erg literair is: ‘het verlegen water voert aarzelende dansjes uit met de paar lichten die er uitnodigend op schijnen.’

Het verhaal heeft alles te maken met de quantummechanica: deeltjes kunnen op twee plaatsen tegelijk zijn. ‘In Göttingen […] toverde David Hilbert met imaginaire en complexe getallen.’ ‘Ze bestaan niet, kunnen niet bestaan, zijn onmogelijk…’ In de roman figureren natuurkundigen die bijgedragen hebben aan de theorie: Einstein, Niels Bohr, Ehrenfest, Schrödinger, maar het belangrijkste personage is Joyce Pacqué, een onmogelijke brutale puber, voor haar ouders, die een ongeluk veroorzaakt op een smalle bergweg in Alto Adige, waardoor haar ouders omkomen. Het is 1999. Zij is op tijd uit de auto gelanceerd, langs de weg gevonden door merkwaardige Oostenrijkse boeren en naar een ziekenhuis gebracht in Vipiteno, waar ze in coma ligt. De boeren zoeken haar later regelmatig op. Eén van hen heeft een vinger en een duim aan zijn elleboog, waarmee hij haar ongestraft bepoteld. Zij is Joyce Pacqué, alias Joys.

Een vos is aangereden, maar staat op uit de dood en vlucht weg van de plaats van het ongeval, samen met… ja, met wie? Met een meisje, dat kennelijk voortkomt uit het verongelukte meisje en dat samen met de vos één of twee maanden rondzwerft in de Dolomieten. Ze leren elkaar kennen en vertrouwen. De vos wijst haar eetbare bessen en zogenaamd onkruid, helpt bij het vangen van konijnen en kippen, slaapt tenslotte in haar armen. Zij praat met de vos. Op een dag wordt de vos aangevallen door een lynx en valt in een put. Met behulp van een eenzame boerin, Simone, wordt de vos gered en meisje en vos worden opgenomen in het huis van de boerin. Later vertrekken zij naar Nederland, naar Leiden, waar de opvolger van Lorentz, Ehrenfest, natuurkunde doceert. Het meisje heet nu Lise en wordt beschouwd als de dochter van Simone. Het is 1924; een reis door de tijd dus.

Lise is een wonder, net als de vos Arago. In een gesprek met Niels Bohr begrijpt ze, dat hij misschien kan helpen in het oplossen van het raadsel rond Arago’s opstaan uit de dood. Niels Bohr had de uitzonderlijke gave zich te kunnen ‘verdiepen in situaties die hij zich nauwelijks kon voorstellen en die niet terugschrok voor theorieën of voor uitspraken die niet alleen ongeloofwaardig klonken maar die voor veel mensen knettergek waren’. Joys denkt in haar ziekbed: ‘Ik ben een imaginair getal; ik ben de wortel uit min één.’

Tomas Lieske houdt van de Nederlandse taal. Hij laat de wiskundige De Stitter zeggen tegen Lise: ‘Wie houdt er niet van zijn taal? Nederlands is ons cultureel verband. Het is een zeetaal en een kusttaal. Het is de taal van de plassen en de polder. Die mag je nooit laten verdringen door hakkelend Duits of door een soort Engels. […] Ik vind dat je zo’n groot goed in ere moet houden en niet moet verkwanselen. Je dient je taal correct te bewaren. Zeker op universiteiten.’ Laten we hopen dat de universiteiten deze uitspraken ter harte nemen.

Lieske is een goede verteller met oog voor details. Simone is bonen aan het doppen: in een emotioneel moment laat hij Lise op de schoot van Simone belanden. Dat doet hij zo: ‘Toen stond ze op, liep om de tafel heen, knalde de pan met gedopte bonen naar achteren zodat hij omviel en alle bonen over de tafel en over de vloer rolden, zei tegen Simone ‘schuif op’ en duwde tegelijk de stoel waarop ze zat naar achteren.’

De wonderlijke boeren dragen namen als Magerkäse en Gifkikker. Eén van hen heeft een heksentronie. Ik zal niet verklappen wat ze verder met Joys uitspoken, maar fantastisch is het wel.

Was de vos nu dood of niet? Het lijkt een beetje op Schrödingers kat.

Nog één fraai citaat. Lise heeft zich voor het eerst bevredigd. ‘Het laken en de ivoorkleurige deken lagen in elkaar verknoopt, verstrengeld; de randen waren gekreukt; de plooien vormden dalen en kieren en grotten, deels spierwit, deels loodkleurig omdat er een diepe schaduw in viel. De grillige, hoog opstaande vouwen en punten hielden zich met moeite overeind alsof ze elk ogenblik konden inzakken. Inderdaad: een kluwen vossenwelpen die na de glijdende roetsj en het bijten in elkaars staart ineens in slaap waren gevallen, dwars over elkaar, en die nu stil droomden van een onbestemde en niet nader te omschrijven toestand van altijd durende verrukking.’
De lezer mag bedenken waar dit een metafoor voor is.

Remco Ekkers

Tomas Lieske – De vrolijke verrijzenis van Arago. Querido, Amsterdam. 288 blz. € 20,99.