Verwondering en bewondering

Kijken doen we allemaal, maar het komt aan op werkelijk zien. Je hoort het vaak opmerken in artistieke kring, soms trouwens ook met de twee woorden omgedraaid. Waar het natuurlijk om gaat is het besef dat het met het openen van de doppen niet gedaan is. K. Schippers is in het Nederlandse taalgebied misschien wel het mooiste voorbeeld van de mens die kijkt én ziet, of desgewenst ziet én kijkt. Al decennia weeft hij woord en beeld dooreen in romans, gedichten en beschouwingen, nooit te zeer ingekaderd, altijd overlopend van het een in het ander. Zo ook in zijn meest recente boek Andermans wegen. Want Schippers kent niet alleen verwondering, maar ook bewondering.

Twee grote namen springen in het oog in de verhalen en beschouwingen van deze nieuwste bundel: Jan Hanlo en Thom Mercuur. Beiden al ‘verdwenen’, zoals Schippers dat noemt, maar niettemin heel aanwezig, in hun nagelaten werk, dat weer doorwerkt in de hoofden van talloze anderen. Schippers, tachtigplusser inmiddels, blikt terug op zijn leven en daarmee op zijn inspirerende contacten met anderen, in voornamelijk de tweede helft van de vorige eeuw, maar ook wel later. Je hoort hem als het ware na-grinniken over avontuurlijke uitstappen, eigenzinnige projecten, absurdistische initiatieven, steevast met een kunstzinnige bedoeling. Het waren de ontregelende jaren van Zero, Dada en Fluxus, waar Schippers met belangstelling naar keek of ook wel bij betrokken was. Over de volwassen geworden, maar nog steeds speelse Hanlo:

Toen Hanlo acht jaar was, boetseerde hij de kop, borst en voorpoten van een kleine hond. Twee jaar geleden voltooide hij het beeldje met het achterlijf en de achterpoten.

Toch waren veel van die mensen, mannen welbeschouwd, niet zo gemakkelijk in te delen. Jan Hanlo was in de eerste plaats een zelfstandig opererende schrijver, al zal de tijdgeest ook hem hebben aangeraakt. Schippers is de weemoedige overblijver, zijn helden zijn ‘verdwenen’, alleen hij heeft nog de mogelijkheid te verhalen van bijvoorbeeld de grote liefde die Hanlo had voor Amsterdam, voor de ongekunstelde speelsheid van kinderen, voor honden en over diens verhuiszucht of een ongezien beeldje. Tegen collega-schrijver Adriaan Morriën begon Hanlo over dit beeldje, dat hij zou bewaren in een gesloten kast om het slechts één keer per jaar tevoorschijn te halen, omdat hij dat wel voldoende vond. De kast bleef gesloten, de onzichtbare schat ongezien. Schippers houdt van dergelijke kleine gebeurtenissen, die je haast performance kunt noemen, helemaal naar de aard van de tijd.

Schippers innige band met zowel literatuur als beeldende kunst, maakt hem tot de ideale schrijver over de vaak lastig onder woorden te brengen geneugten van hedendaagse kunst, zoals bijvoorbeeld Stanley Brouwn die maakte. ‘Actions’ noemde Brouwn ze. Ze gingen bijvoorbeeld over looprichtingen of met huisraad volgestorte kamers. Schippers’ altijd begripvolle benadering van de zoekende kunstenaars van destijds (‘Door Brouwns werk zag ik de stad scherper’), bovendien evocatief onder woorden gebracht, doet je snel inzien hoe humorloos en karig onze jaren geworden zijn, met die alomtegenwoordige technische zakelijkheid.

In deze bundel begeleidt hij in herinnering dichter Hans Faverey, vlak nadat die een fatale uitslag te horen had gekregen over medisch onderzoek, herinnert zich een treinreis met de dronken Jan Schoonhoven, van wie een delicaat kartonnen reliëf eens werd ‘opengeknipt’, omdat de ontvanger dacht met de verpakking te maken te hebben en brengt zich Thom Mercuur weer te binnen op de dag dat eindelijk zijn Museum Belvédère in Heerenveen/Oranjewoud werd geopend. Schippers wandelde graag mee met Mercuur, de wat hoekige, maar niet minder warme Fries, die vele jaren streed om zijn ‘onbereikbare’ museum te realiseren. Tijdens de opening, met koningin Beatrix, voelde hij zich maar ongemakkelijk, constateert Schippers in zijn steeds prachtige rol als betrokken toeschouwer.

Beatrix draagt een lichtgrijze jurk met bijkleurige hoed, heel eenvoudig, een hoge cirkel in het rond, Friese haute couture. Nu Thoms museum wordt en eigenlijk al is geopend met Beatrix erbij, kan hij er niet meer naar verlangen. Als je hem tegenkwam, zag je het aan zijn passen, halve haast. De plek waar hij was, kon maar tijdelijk op hem rekenen. Hij moest ergens anders zijn en eenmaal daar zou hij wel weer zien.

Andermans wegen bevat echter niet alleen herinneringen aan verdwenen, persoonlijk gekende helden, Schippers kijkt ook naar achteloos gebruikte en vergeten voorwerpen, zoals het Odol-flesje met horizontale tuit, en bezielde plekken – het Rome van Giorgio de Chirico en Balthus, het Oostende van Léon Spilliaert, wiens fraaie werk ook het omslag siert, en het vlakke Friese land rond Suameer. Maar bijna onvermijdelijk lopen daar dan toch vaak weer zijn vroegere vrienden rond, al was het maar in een toevallige associatie. Dat kan Bernlef zijn, G. Brands of Dick Hillenius. Op die manier gaan de ervaringen van die opgewekte tijd (‘In het begin van de jaren zestig werden de dingen wakker’) niet verloren.

Het is maar weinigen gegeven het alledaagse leven, het nabije, zo op te tillen als Schippers dat kan. Zoiets komt goed van pas in tijden van thuisquarantaine, zeker voor mensen die doorgaans altijd haast hebben en dus nooit geleerd hebben echt te zien (of desgewenst echt te kijken).

André Keikes

K. Schippers – Andermans wegen. Querido, Amsterdam, 192 blz. € 20,99.