Doe nooit wat je moeder zegt

Ik ken een collega die elke week in elke klas afsluit met een gedicht. Van de brugklas tot 6 vwo, in iedere laatste les staat er poëzie op het programma. Over een doorlopende leerlijn gesproken! Soms heeft ze tijd om het gedicht met haar leerlingen te bespreken. Vaak ook laat ze het alleen maar lezen. Slechts een enkele keer vergeet ze het. U kent dat wel: vrijdagmiddag, laatste uur, de kinderen staan al met één been in het weekeinde en dan moet je ook nog huiswerk opgeven. Dan is ‘Prettig weekend, tot volgende week’ het enige dat er nog in past. Maar niet bij haar. Ook niet in havo 4. ‘Juf, juf, het gedicht!’ riepen haar leerlingen haar ooit tot de orde.

Ze beschikt intussen natuurlijk over een enorm arsenaal. Veertig weken in zes verschillende leerjaren. En 25 jaar ervaring – reken maar uit. Het is een passie. Zo’n leraar had ik zelf vroeger niet, al had ook mijn docent wel iets met poëzie. Hij had achter in de klas een grote doos met gestencilde gedichten staan. En een paar keer per jaar mochten wij daar allemaal iets uit graaien om van buiten te leren en een week later voor de klas voor te dragen. De meesten van ons zagen het meer als straf dan als passie. Iedereen vocht om de kortste gedichten. Mijn liefde voor de poëzie is daar in ieder geval niet ontstaan. Een populair gedicht uit die doos was ‘De spin Sebastiaan’ van Annie M.G. Schmidt. Dat was weliswaar niet zo héél kort, maar het strakke metrum, het krachtige eindrijm en de vele herhalingen maakten het van buiten leren wel weer makkelijk.

Nee, dan geniet ‘Het Gedicht Van De Week’ toch mijn voorkeur. Het zou voor een beginnende durfal misschien een aardig experiment zijn, om eens met één bundeltje te beginnen. Daar moeten dan wel genoeg gedichten in staan. Zowel voor twaalf- als voor achttienjarigen. En dan kom je al gauw bij idiote bloemlezingen uit als Ik wou dat ik twee hondjes was. Aardig hoor, maar geen opstap naar de betere poëzie.

Die van die van u is dat wel. Deze bundel, ‘gedundrukt door Van Oorschot’, bevat een ruime keuze uit het dichterlijk werk van Annie M.G. Schmidt. Hij bevat 149 gedichten, zowel ‘kinderversjes’ als ‘gedichten voor volwassenen’. Die staan hier voor het eerst bij elkaar. En dóór elkaar, zodat de vraag welk gedicht voor welke leeftijd is, helemaal open blijft. Zo staat ‘De wurm’ (‘er zit een wurm in onze juttepeer’) doodgemoedereerd naast het wonderschone ‘Winterpark’:

Pas op, we zijn gevangen in de schijn!
Kijk, hoe boosaardig dit is:
het park dat veel te wit is
om nog reëel te zijn,
waarin de vijver met ijsblauw oog
aan ’t blinken is! En kijk, mijn vriend, hoe hoog
de hemel is vannacht en hoe de maan,
die ons in deze wintertuin ziet staan,
met een vileine glimlach wil beginnen
ons in haar maangedachten in te spinnen
totdat wij wit en stil zijn als haar eigen
maankinderen en zo stupide zwijgen.
Breek de betovering van sneeuw
en schreeuw!

Het is te laat, wij kunnen niets meer doen.
We zijn twee beelden in het stadsplantsoen.

Een gedicht dat genoeg stof biedt om het er in een goed gesprek eens over te hebben. Het lijkt een beetje het spiegelbeeld van ‘Het steenen kindje’ van Nijhoff. Daarin komt een beeld eerst ‘gewoon’ tot leven, om tenslotte tot een gedicht uit te groeien. In bovenstaand gedicht van Annie M.G. Schmidt zien we hoe (weliswaar verstild) leven, waarin zelfs de maan gepersonifieerd is, langzaam tot stenen beelden transformeert.

Meteen na ‘Winterpark’ volgt ‘Zondag’ dat mij weer erg aan J.C. Bloem herinnert:

Geen plaats ter wereld is zo godverlaten
en zo fatsoenlijk als het Scheldeplein,
bij avond als het regent en de straten
langer en glimmender en leger zijn.

Dit is een stad met veel te weinig moorden.
Het regent gluiperig in het plantsoen.
De tramrails wijzen koppig naar het noorden
en dat is dan ook alles wat zij doen.

Die man zou het waarschijnlijk niet begrijpen,
die man daar op de hoek, wat ik bedoel,
wanneer ik plotseling zijn hand zou grijpen
en zeggen zou, hoe eenzaam ik me voel.

Ik ga naar huis. Daar wachten me twee ramen,
een beddensprei (gehaakt), en aan de muur
een plaatje van een veel te mooie dame.
En dan de wekker nog. Op zeven uur.

Het zijn twee gedichten die tegen elke lezer net iets anders kunnen zeggen. Gespreksstof te over, dus. Maar mijn collega zou ze evengoed aan het eind van de week even in de klas kunnen projecteren. ‘Lees maar even rustig door, jongens en meisjes. En daarna een prettig weekeinde!’

Voor sommigen wellicht verrassend in het oeuvre van Schmidt is het grote aantal poëticale gedichten. Bijvoorbeeld het prachtige ‘Een dichter’, waarin ene Piet Pluimers graag sonnetten schrijft, hetgeen in de jaren vijftig niet bepaald op prijs werd gesteld. Er volgen verschillende keurig metrische strofen met kritiek op Pluimers’ sonnetten. Waarna de dichter tenslotte buigt voor de kritiek en schrijft:

ik drijf spelden van wanhoop
in de huid van je
grutten wezenloos
woezie woezie 17 en
klaan uit je klukhaar versuikeren
bleke bliezen in schedels met spuigaten
vol blauw gehakt

En toen zei iedereen: dat is reusachtig!
En Paul Rodenko schreef een heel lang stuk
in Maatstaf om te laten zien hoe prachtig
het was. Vooral dat ‘woezie’ en dat ‘kluk’.

U begrijpt waarschijnlijk al hoe het verder gaat: alle euforie ten spijt is Piet Pluimers zelf minder gelukkig met zijn nieuwe dichtersfaam. Hij zou veel liever gewoon rijmen en zo nu en dan eens een komma plaatsen. De moraal: heb geduld, Piet. Over tien jaar mag het weer. Waarmee Schmidt een profetische blik demonstreert. Want in 1968 verscheen Maagdenburgse halve bollen en andere gedichten van Gerrit Komrij, de opmaat voor een nieuwe vormvastheid.

En er valt nog veel meer literatuurgeschiedenis te genieten in Die van die van u. Bijvoorbeeld dat gedicht ‘Leeszaal’ dat begint met: ‘Ik ben een God in het diepst van mijn gedachten, / maar in de bibliotheek een voluntair / die op een baantje zit te wachten’. Of het gedicht ‘Literatuur’ met de fraaie strofe: ‘Maar ik ben nooit verloofd geweest / met iemand die Homerus leest, / en ik heb nooit een man bemind / die Rabelais het hoogste vindt.’

Daarnaast is ‘Soort bij soort’, een gedicht/lied waarin de lesbische liefde wordt bezongen, juist vanuit een literatuur-sociologische invalshoek weer zeer de moeite waard. Al blijft Annie toch vooral Annie in haar anarchistische regels (die het levensmotto van iedere poëzielezer zouden moeten zijn), zoals:

Dus doe nooit wat je moeder zegt,
dan komt het allemaal terecht.

(uit ‘De regenworm en zijn moeder’)

En in ‘De spin Sebastiaan’ natuurlijk. Een prachtig gedicht om desnoods van buiten te leren.

Jan de Jong

Annie M.G. Schmidt – Die van die van u. Van Oorschot, Amsterdam. 256 blz. € 24,50.

Deze recensie stond eerder in Levende Talen Magazine 2014-8

(foto: © Croes, Rob C. / Anefo, Nationaal Archief, CC0)