Neerlandica Michelle van Dijk maakte een hertaling van een roman van Louis Couperus. In het Louis Couperus Museum te Den Haag gaf ze een lezing over het vertalen en hervertellen van verhalen, iets wat Louis Couperus zelf ook al deed. Hieronder de lezing van Michelle van Dijk; op de film reageert een reïncarnatie van Couperus ook nog op de lezing van Van Dijk.

Los van de letters mee naar nieuwe generaties

Wat is het verschil tussen De klokkenluider van de Notre Dame door Victor Hugo en de romans van Louis Couperus? Waarom mag het ene verhaal wel los van de letters meegaan naar nieuwe generaties en het andere niet? Wanneer stijgt verhalend proza boven de talige kunstvorm uit en wordt het cultureel erfgoed dat we ook los van die talige detaillering in essentie bij ons dragen? Zelden leest men aan kinderen uitsluitend de statenvertaling of nieuwste vertaling van de bijbel voor; eerst leren ze de verhalen, daarna lezen ze het origineel. Zelden leest men de sprookjes van Grimm en Andersen in de versie die zij genoteerd hebben. Het gaat om het verhaal, niet om de woorden. Is het niet een nog groter compliment wanneer een werk die status krijgt en behoudt? Of kan dat niet bij romans?

Toen Disney in 1996 de boekverfilming ‘De klokkenluider van de Notre Dame’ uitbracht, zei mijn moeder verontwaardigd: ‘Je kunt niet alles een happy end geven. In het échte verhaal worden de klokkenluider en zijn Esmeralda uiteindelijk dood gevonden in de kelders van de kerk.’ Veel Disney-films zijn bewerkingen van sprookjes en volksverhalen, maar in de jaren negentig koos de maatschappij ook voor deze historische roman van Victor Hugo, die daarvoor overigens ook al drie keer in Hollywood verfilmd was. Maar er zijn meer verhalen, romans die herhaaldelijk bewerkt zijn: denk aan de plot van Les liaisons dangereuses, de basis van een flink aantal films. Of Pride and Prejudice, bekend in allerlei versies, maar ook van Bridget Jones.

Dat er bij die bewerkingen in elke generatie nog steeds mensen zijn die kúnnen zeggen ‘Dat is niet het échte verhaal’, bewijst dat hervertellingen ook de kennis van het echte verhaal overeind houden. De wens, of zelfs de noodzaak, van het opnieuw en opnieuw vertellen van verhalen, om in een samenleving gedeelde verhalen te hebben, is sterker dan de kritiek die de bewerker ten deel valt, of sterker nog: de literatuur leeft dankzij die strijd tussen criticus en bewerker – het is een schaduwgevecht. Elke generatie gaat er overigens ook weer anders mee om: zo waren in de jaren zestig, zeventig jeugdbewerkingen van negentiende-eeuwse historische romans heel gebruikelijk, nu niet meer. En toen ik bekendmaakte dat ik een hertaling maakte van Couperus’ Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan, barstte er een flinke discussie los, net als bij de hertaling van Max Havelaar door Gijsbert van Es. En toch ga ik het daar niet als eerste over hebben. Ik wil eerst de aandacht richten op een bekende hertaler en bewerker: Louis Couperus. Ik wil laten zien hoe die kracht van het hervertellen van soms eeuwenoude, soms nieuwere verhalen ook bij hem aanwezig was, hoe hij zelf zo’n verhalenverteller pur sang is.

Toen ik werkte aan de hertaling van Couperus, werd mij wel eens gevraagd: ‘Wat zou de schrijver er zelf van zeggen?’ Het eerste antwoord is: hij zou het verschrikkelijk vinden, want hij vond het al erg toen bij het zetten van zijn roman Langs lijnen van geleidelijkheid ‘de’ salon werd vervangen door ‘het’ salon. ‘Misschien vindt ge dit overdreven,’ schreef Couperus aan zijn uitgever, ‘maar zoo zijn nu soms de zielen van ons, arme romanciers. Ik kan het boek niet meer zien.’

Maar mijn tweede antwoord luidt: Couperus had er zelf ook een handje van, verhalen opnieuw vertellen. Het werk Satyrikon van Petronius bewerkte hij ‘heel vrij’, zoals hij in de ondertitel noteerde, tot ‘Van vagebonden en schelmen’. Hij vertaalde Menaechmi van Plautus, bekend als De tweelingbroeders en liet zich hierdoor inspireren voor zijn werk De komedianten. Ook de Metamorfosen van Apuleius waren een inspiratiebron. Die klassieke inspiratiebronnen van Couperus zijn vrij bekend. Maar tijdens mijn studie heb ik eens aandachtig gekeken naar zijn bewerking van een middeleeuws verhaal: ‘Van het burggraafje’.

Dit verhaal, uit de bundel Proza, in 1918 verschenen in Het vaderland, is een, laten we zeggen, heel vrije hertelling van een tragisch verhaal uit de Chroniques van Jean Froissart. In het verhaal doodt een vader min of meer per ongeluk zijn zoon. Dat het een verhaal van Froissart is, is overigens geen geheim, Couperus heeft zijn bron onderaan het verhaal vermeld.

Jean Froissart leefde in de veertiende eeuw en was kroniekschrijver; zijn kronieken behandelen Frankrijk en de relaties tussen Frankrijk en Engeland in de tijd van de Honderdjarige Oorlog, de veertiende eeuw. Zijn Chroniques schreef hij voor de hoogste lagen van de bevolking, met wie hij zelf ook omging. Hij verhaalt de belangrijkste gebeurtenissen uit de geschiedenis, maar laat ook zien hoe het ridderleven in Frankrijk was, met veel anekdotes, persoonlijke geschiedenissen, levendige avonturen vol riddermoed. De Franse tekst is nooit volledig naar het Nederlands vertaald, maar Couperus was, zoals bekend, goed thuis in het Frans en in de Franse literatuur. Bovendien schreef Jan Frederik Oltmans al eerder in de negentiende eeuw een bewerking van dit verhaal. De vraag is: op welke wijze hertaalde of hertelde Couperus?

In de versie van Couperus gaat het verhaal als volgt: de lezer maakt kennis met twee jonge hoofdrolspelers, Yvain en Gaston. Gaston is de echtelijke zoon van de graaf van Foix, Yvain is de bastaardzoon. In het verhaal worden zij ook wel aangeduid als ‘het burggraafje en de bastaard’. Zij slapen in één bed, dragen elkaars kleren, maar hebben soms ook ruzie. Dat is juist het geval geweest, en Yvain klaagt bij zijn vader dat Gaston hem heeft geslagen, terwijl Gaston meer slaag verdient dan hij. Deze uitspraak legt hij niet verder uit, dus hij vertelt niet waarom. Bij het eten snijdt Gaston het vlees. De graaf spreekt Gaston aan over de vechtpartij, en grijpt ineens naar hem. Hij haalt een zakje met poeder onder Gastons kleding vandaan. Het poeder geeft hij de hond, die onmiddellijk sterft. Gaston probeert zich nog te verdedigen: hij kreeg het poeder van zijn oom, en het zou zijn gescheiden ouders weer bij elkaar brengen. Maar zijn vader laat hem naar de gevangenis brengen. Daar eet en drinkt hij niet; zijn broer Yvain merkt dit en waarschuwt zijn vader. Zijn vader komt bij hem langs en bedreigt hem. De volgende dag wordt Gaston dood gevonden.

Tot in hoeverre heeft Couperus het originele verhaal gevolgd? Ten eerste heeft hij de vertelvolgorde aangepast, want Froissart begint met de oom van wie Gaston het poeder krijgt en Couperus laat Gaston daarover op een later moment in het verhaal vertellen aan zijn vader. Couperus vertelt niet dat Yvain weet dat Gaston dit poeder bij zich draagt en dat Yvain dit aan zijn vader onthult. Yvain heeft bij Couperus wel reden om tegen zijn vader te zeggen dat Gaston slaag verdient, maar hij zegt niet waarom. Bij Froissart weet Yvain dit wel, omdat zij als broers regelmatig elkaars kleren dragen en zo heeft hij dat ontdekt; hij vertelt het zijn vader ook. Vervolgens krijgt Gaston bij Couperus eerst de kans om uit te leggen hoe hij aan het poeder komt, namelijk via de oom, en die informatie had de lezer ook nog niet; in de kronieken van Froissart wordt hij direct bijna doodgeslagen en naar de gevangenis gestuurd. Bij Couperus is het Yvain die zijn broer Gaston in de gevangenis bezoekt en merkt dat hij niet eet; hij waarschuwt zijn vader. Bij Froissart is het een dienaar die dat doet. En hoe sterft Gaston? De graaf bezoekt zijn zoon; hij heeft een mes in zijn hand waarvan het puntje uitsteekt. In de kronieken is het duidelijk dat hij bij een uithaal een ader raakt en zo zijn zoon doodt, die al verzwakt was door de honger. In het verhaal van Couperus dreigt hij met zijn vuist, maar het is onduidelijk of hij hem raakt. De volgende dag wordt hij dood gevonden.

En let wel, ik noem nu de verschillen, maar de overeenkomsten zijn nog altijd talrijker, het ís hetzelfde verhaal. Maar Couperus maakt het verhaal spannender, dramatischer door de volgorde licht te wijzigen. Hij laat nog wat te raden over: hoe weet de Graaf van het zakje poeder, heeft Yvain het hem verteld of niet? Heeft de Graaf zijn zoon nu wel of niet geraakt met dat mes? Hij maakt het verhaal, of de graaf, iets menselijker: Gaston krijgt de kans zich te verdedigen en Yvain kan nog in de gevangenis bij zijn broer op bezoek komen.

Naast al deze inhoudelijke verschillen en structuurwijzigingen gaat Couperus ook stilistisch anders te werk. Hij beschrijft meer sfeerelementen: de zaal waar de maaltijd wordt opgediend bijvoorbeeld, hij laat de lezer zien hoe de Middeleeuwen er volgens hem uitzien:

Er was dat waas en die doffe tint, die zich weven kan en verwemelen in een Middeneeuwsche Gothische burchtzaal, wanneer de personagiën der wandtapijten vreemd leven gaan in het licht der altijd flakkerende maar regelmatig neêr gezette flambouwen. Dan valt de schaduwdiepe bruineering van omhoog, van de balken der zoldering en omrond verdiept zij in de hoeken der zaal en het gelige blank der smalle amelakens, waarop, aan de lange tafels, ridders en knapen wachten voor tinnen borden en kroezen, die tintelen van schamplichten, glanst op en verschiet naar achteren toe…

Couperus heeft aandacht voor omgeving en details, ze worden uitgebreid beschreven. Een mooi verschil is ook te vinden in de beschrijving van de stervende hond. Froissart zegt hierover: ‘Lorsque le chien ot mengié le premier morsel, il tourna les piez dessus et morut.’ (‘…as soon as the dog had eaten the first morsel he turned his eyes in his head and died incontinent.’) Couperus laat de hond niet zo gemakkelijk sterven:

Toen hield hij het vleesch den windhond voor. Die smakte het gulzig naar binnen en vroeg om meer met gretigen blik. Maar dadelijk daarop kromp het dier in een van pijn, kreunde pijnlijk ziek, rolde de oogen, liet rochelend hangen de tong, en viel toen ter zijde, wentelde over den rug, stak de pooten op en lag dood.

Het lijkt wel een schwalbe. Drama en stilistische uitbundigheid, zoals we dat van Couperus kennen. Maar: niet van Jean Froissart.

Als ik straks vertel op welke wijze ik hertaald heb, dan zal blijken dat ik daarin weinig uitbundig te werk ben gegaan. Laat ik eens vertellen waarom ik Couperus hertaalde en waarom Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan, de Haagse klassieker uit 1904.

Een aantal jaren geleden werkte ik op een school waar we een plank vol hertalingen Max Havelaar gebruikten in de les. Als leraar was ik erg dankbaar voor de hertaling van Gijsbert van Es, omdat de leerlingen het verhaal daardoor ook echt voor zich konden zien. Ik had op de een of andere manier niets meegekregen van de ophef bij de verschijning van dit werk. Ik zag vooral hoe goed dit werkte in de klas. Op een dag dacht ik: ‘Dat ga ik met Couperus doen.’ Ik begon aan een hoofdstuk – en het bleef een tijd liggen, totdat Marita Mathijsen in een interview in de Volkskrant stelde: ‘Hertalen en inkorten is de enige manier om literaire pareltjes van de vergetelheid te redden.’ Dat was het moment dat ik besloot dit project voort te zetten … en de discussie barstte los.

In de reacties die ik kreeg op mijn hertaling zag ik bij de voors en tegens steeds deze twee uitersten terugkomen: krijgen we lezers bij Couperus met een hertaling, of haken ze dan juist af? Volgens de tegenstanders maak je lezers lui met een bewerkte, ingekorte, of vertaalde tekst. En omdat ze het origineel niet zien, met de originele stijl en bijzonderheden in de taal, zien ze ook niet wát er nu juist zo bijzonder aan is, dus dan zullen ze het origineel niet opzoeken. Men zegt ook: ‘Zo moeilijk is Couperus helemaal niet.’ Voorstanders van bewerkingen zien in dat het opstapje nodig is voor een goede kennismaking, waarna geïnteresseerden altijd nog het origineel kunnen lezen. Men stelt ook dat Couperus anders binnen tien jaar helemaal niet meer gelezen wordt. ‘Beter in hertaling, dan helemaal niet.’

In het onderwijs is het geen uitzonderlijk verschijnsel: een literair werk of andere moeilijk te behappen leerstof op toegankelijke wijze presenteren aan de leerlingen. Niemand begint op de bovenste trede van de ladder. Zeker, bij een bewerking, ingekorte versie of hertaling wijk je af van het origineel, maar hierdoor heb je wel de aandacht van de leerlingen en de zekerheid dat ze die ene weergave volledig hebben gezien, gelezen, begrepen, in plaats van de vage hoop dat ze thuis alles in het origineel lezen en niet begrijpen wát ze lezen – wat meestal een frustrerende ervaring is. Dankzij die aangepaste weergave ervaren ze een goede kennismaking als opstapje naar het origineel.

Ik vind het dus gerechtvaardigd om alleen al vanuit het oogpunt van onderwijs werken toegankelijker te maken. Ik voel niets voor elitaire argumenten die neerkomen op: ‘Wie dit niet kan lezen, is lui of niet intelligent genoeg en dan is Couperus ook niet voor jou bedoeld.’ Met zulk elitisme doen we onze eigen vertelgeschiedenis tekort. Ook buiten de context van het onderwijs. Waarom zouden wij niet massaal houden van romanpersonages als Ottilie, de oude Takma, Lot en Elly in Van oude mensen, zoals ook iedereen in de Engelse cultuur Mr Darcy kent, ook al is dat misschien eigenlijk te danken aan Bridget Jones? Waarom zouden wij niet doen wat Couperus deed met de klassieken en met Jean Froissart? Het verhaal opnieuw vertellen? Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan is krachtig genoeg om wel die blijvende positie te hebben.

Voor wie het verhaal nog niet echt kent:
Een jonge man en vrouw begaan op een regenachtige nacht in de Indische bergen een misdaad die hen de rest van hun leven zal achtervolgen. Zestig jaar later in Den Haag volgen we de families van de inmiddels hoogbejaarde mensen, oma Ottilie Dercksz en opa Takma. Ottilies kleinzoon Lot en Takma’s kleindochter Elly zijn van plan te trouwen. Maar is de last van het verleden niet te zwaar? Wie kent het geheim? En is een gelukkig huwelijk wel mogelijk in deze besmette familie?

Couperus liet al in eerdere romans zien hoe het noodlot mensen fataal werd: in Eline Vere bijvoorbeeld. De erfelijke factoren spelen volgens de principes van het naturalisme een rol, net als de negentiende-eeuwse ‘temperamentenleer’. Eén grote vraag staat centraal in de roman: kun je de trend in de familiegeschiedenis keren? Kun je een negatieve belasting of het noodlot van je afschudden? Deze grote vraag heeft Couperus in Van oude mensen gecombineerd met mysterieuze spookverschijningen aan de twee oude mensen: de herinnering aan hun eerdere misdaad.

Het idee van een spookverschijning na een moord heeft hij ontleend aan de roman Thérèse Raquin (1867) van Émile Zola. Ook hier is er dus een andere bron van inspiratie. Er zijn meer parallellen tussen Thérèse Raquin en Van oude mensen, maar het interessantst vind ik het verschil in setting: Thérèse Raquin leeft in armoede, het verhaal speelt zich vooral af in het donkere decor van een klein, armoedig huisje in een steeg. Zola schuwt bovendien de beschrijvingen van erotiek niet en laat de spookverschijning zelfs het bed delen met de daders. Bij Couperus gaat het om mensen van stand, het is een lichtere en chiquere omgeving. De spookverschijning staat in de hoek van de kamer bij de etagère of fluistert in de oren van de oude Takma.

Van oude mensen is net een soap of een bingewaardige Netflix-serie, zeker als je bedenkt dat de lezer al snel meer weet dan de hoofdpersonen. Deze vorm van dramatische ironie is in moderne soaps en series eveneens gebruikelijk. Cliffhangers worden gecreëerd door bij een nieuw hoofdstuk steeds de focalisatie te veranderen (wie hebben we in beeld?); dit is ook een techniek die we in soaps en series terugzien.

Couperus kende de moderne ‘soap opera’ uiteraard niet. Hij kende wel het negentiende-eeuwse melodrama; een lichte vorm van toneel waarbij de karakters stereotypen zijn, waarin emoties sterk uitvergroot worden en een groot geheim de stuwmotor van het verhaal is. In de stereotypen die Couperus creëert met tante Stephanie, het vogelvrouwtje; oom Anton, de vuilak; en de geldbeluste Ina, zie ik de kenmerken van het melodrama terug. Intriges, geheimen en geroddel zijn in deze roman ook onmisbaar. Couperus maakt er literatuur van door de hoofdpersonages (Lot en Elly) meer gewicht te geven en grotere vraagstukken over het lot en erfelijkheid in de roman te plaatsen. Dat maakt het verhaal tot boeiende literatuur, tot op de dag van vandaag: je kunt lachen om de typetjes, je kunt in de spanning meegaan (hoe zit het allemaal, wie komt erachter?), maar je kunt ook meeleven met de worstelingen van Lot en nadenken over de vraag of je aan je lot en aan erfelijke eigenschappen kunt ontsnappen.

Zo zien we dat Couperus in deze roman zo’n brede vertelcultuur meebrengt: de typetjes van het melodrama, de spookverschijning en de naturalistische principes van Zola. En nog altijd is het een krachtig authentiek verhaal. Wat voor bewerking is nodig om met dit boek nieuwe lezers te bereiken?

Met deze hertaling wilde ik vooral de lezers bereiken die nog geen ervaring hebben met het lezen van oudere literatuur – daarmee bedoel ik hier: literatuur ouder dan honderd jaar. En ik wil dat die lezer wordt meegesleept door het verhaal. Geen voetnoten, geen extra uitleg. In Van oude mensen is het niet nodig om stukken weg te laten, zoals Gijsbert van Es wel deed bij de hertaling van Max Havelaar. En het is en blijft een verhaal aan het vroege begin van de twintigste eeuw; guldens worden niet ineens euro’s. Mijn hertaling richt zich dus uitsluitend op het wegnemen van de taalbarrière die na verloop van tijd is ontstaan. Ik heb het boek woord voor woord en zin voor zin hertaald.

De vraag was wel: hoe kan ik de taal aanpassen en toch de stijl behouden? Couperus staat bekend om zijn archaïsmen, neologismen en gallicismen en om zinsconstructies die Menno ter Braak al merkwaardig noemde. De woordvolgorde is daarom aangepast naar een volgorde die wij nu grammaticaal juist achten. Hier horen ook diverse kleine aanpassingen bij, omdat wij nu andere voorzetsels gebruiken, geen naamvallen meer gebruiken, en zo verder. Sommige zinnen zijn korter gemaakt. Ook voeg ik soms woorden toe of hertaal ik een woord ter verduidelijking. In lange dialogen weet je soms niet meer wie wat zegt, en de verschillende aanduidingen voor dezelfde persoon kunnen verwarrend zijn. Daarom gebruik ik een vaste aanduiding voor personen. De stamboom, voorin in de hertaling, kan ook helpen om de namen en familierelaties goed te begrijpen en de draad niet kwijt te raken.

Verder heb ik steeds die Franse en Indische, verouderde en door Couperus verzonnen woorden vertaald die het begrip en het vlot technisch lezen in de weg zouden staan. Dat betekent niet dat er helemaal geen moeilijke woorden meer in het boek staan. Het lezen van deze hertaling blijft een literaire ervaring, waarin de lezer gedreven door plot en spanning zich het verhaal in laat trekken en tegelijkertijd nieuwe woorden ziet en begrijpt, een stijl ervaart die hij nog niet kent.

Bij de aanpassingen op woordniveau kun je denken aan: kroezig haar, dat wordt krullend haar, côterie is kring, veston is jasje of colbertje, rez-de-chausée is de begane grond. De lezer moet niet het verkeerde plaatje in zijn verbeelding oproepen en dat gebeurt vaak, het zijn een soort ‘valse vrienden’ geworden in de loop der tijd. Zo schrijft Couperus vaak over ‘puilende ogen’. Wij denken dan aan bolle, (uit)puilende ogen, maar het kunnen tranende ogen zijn, en dat past op veel plaatsen beter. Elly draagt een ‘eenvoudig negligé’ in haar hotelkamer wanneer schoonzus Ottilie op bezoek komt; wij denken aan een sexy, weinig verhullend kledingstuk, hier gaat het toch eerder om een nachtjapon of badjas waarin je zelfs je schoonfamilie kunt ontvangen. Tante Floor ziet eruit als een mandarijn, Couperus bedoelt daarmee ‘Chinees’.

Op basis van één roman kun je al een heel vergeetwoordenboek maken van Couperus-woorden die prachtig zijn. Natuurlijk is het zonde dat zulke woorden uit onze taal verdwijnen: leperd, gommeux, sneukelen, versneukeren, starrelen, wakkelen, statesque, bibelots, opgeschroefde zinnen, ripsen overgordijnen, kapel en kapotje (in de betekenis van hoedje).

Een lezer van een hertaling mist deze woorden ook, maar ik hoop van harte dat mijn hertaling het boek juist een blijvende plek geeft in onze literatuurbeleving en dat mensen dan ook het origineel weer oppakken. Is dit waarschijnlijk? Weten we of een toegankelijke versie lezers naar de boeken lokt of juist niet?

Deels wel. Jeroen Dera van de Radboud Universiteit heeft onderzoek gedaan naar de leeslijst. In zijn onderzoek vulden bijna 1600 leerlingen van havo en vwo enquêtes in over hun leeslijst. In totaal werden ruim 15.000 gelezen werken in het onderzoek betrokken. In de top 10 van die gelezen boeken op havo en vwo vinden we drie werken van voor 1900: Karel ende Elegast, Max Havelaar en Van den vos Reynaerde. En deze werken zijn alledrie verkrijgbaar in hertaling en in een editie in de reeks ‘Tekst in context’.

Ook is er in dit onderzoek de verrassende aanwezigheid van Reize door het aapenland van J.A. Schasz uit 1788, in de top 25 bij het vwo. In 2013 verscheen er een teksteditie van dit werk, waarin Peter Altena de oorspronkelijke tekst van voetnoten voorzag, en zo een zeer leesbare tekst maakte van dit grappige, satirische verhaal. Het boek werd nooit voor de lijst gelezen, maar op de ranglijsten van de leeslijst op Scholieren.com is het boek nu in de top 100 terug te vinden. Ook Max Havelaar steeg flink in de ranglijsten na het verschijnen van de hertaling.

En Couperus? Slechts 1% van de leerlingen in dat hele leeslijstonderzoek heeft Van oude menschen gelezen. En zouden dat niet vooral vwo’ers zijn? Juist: slechts één havoleerling las Van oude menschen, de dingen die voorbijgaan. Zulke getallen geven mij de indruk dat Couperus wel een introductie kan gebruiken, in welke vorm dan ook.

We hebben gezien dat Couperus zich naast zijn eigen originele werken ook liet inspireren door andere vertellers. Wat mij betreft mogen de fictieve helden en anti-helden uit de Nederlandse literatuur door veel meer lezers omarmd worden en vertalingen, hertalingen en bewerkingen maken dat mogelijk. Couperus gaf zelf ook oude werken een nieuwe kans door ze in zijn stijl bij het publiek te introduceren. Wat mij betreft verdient zijn werk nu ook deze kans op een nieuw publiek.

Michelle van Dijk

Louis Couperus – Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan. Hertaald door Michelle van Dijk. Uitgeverij kleine Uil, Groningen. 282 blz. € 15.