Ik en zijn broer

Een puberbroer die zich niets mooier kan wensen dan militaire laarzen, veterlaarzen, die tot aan zijn knieën komen. Dat is wel even wat anders dan de nieuwste iPhone. In Mijn broer bijvoorbeeld, de veelgeprezen literaire nabeschouwing van een kleine broer over zijn grote broer, die in 1943 sneuvelde in een ziekenhuis bij het front in Oekraïne tijdens de Tweede Wereldoorlog, schrijft Uwe Timm even verbijsterd als teder over wat hem zijn hele leven al bezighoudt.

Mensen zijn kinderen van hun tijd, daar ontkom je niet aan. Zoals velen van ons tegenwoordig in de ban zijn van onvoorstelbare technologie, zo kon het in de jaren dertig van de vorige eeuw zo maar voorkomen dat jonge mensen gegrepen werden door de propaganda van het nazisme. Dat gebeurde met Karl-Heinz, de zestien jaar oudere broer van Uwe Timm. Heel vreemd was dat niet, want hun beider vader was niet alleen een fanatiek oorlogsvlieger bij de Luftwaffe, maar ook fervent aanhanger van Pruisische deugden, ‘die de moed impliceerde om geweld te gebruiken, geweld tegen anderen, geweld ook tegen zichzelf, zij stonden pal, zij hebben het beest in zichzelf overwonnen, de moed om te doden, de moed om zich te laten doden’. Maar voegt Timm daar aan toe: ‘Wat niet telde was de moed om nee te zeggen, tegen te spreken, bevelen te weigeren’.

Filosoof Uwe Timm is een buitengewoon aandachtig schrijver, die pas na lange overweging tot gevoelige zinnen komt. Hij, het nakomertje, dat de maatschappelijke ontwikkelingen en die in het eigen gezin vanuit de beschutte positie van het kind kon aanschouwen, zonder er nog direct bij betrokken te raken. De kleine ik van dit boek ervaart al veel, maar kan het nog niet allemaal plaatsen, laat staan onder woorden brengen. Dat kwam pas veel later, maar hij zag wel dat zijn broer, die op jongere leeftijd juist een bangelijk en ziekelijk kind was, toen hij eenmaal negentien was in een ander mens veranderde als gedrild lid van een van de meest gevreesde onderdelen van de nazi-machinerie: de SS-Totenkopfdivision. Het was voor hem destijds onvatbaar, maar tegelijkertijd fascinerend, zoals de wereld zich alleen aan een kind kan openbaren.

Timm probeert, hoe moeilijk dat ook is, iets te begrijpen van wat Karl-Heinz en zijn leeftijdgenoten in vergelijkbare posities heeft gebracht tot het deelnemen aan de verschrikkelijkste gevechtshandelingen en geweld tegen burgers, ontdaan van elk menselijk begrip. Hij stelt vast dat zijn vader, die voor diens indiensttreding bij de Luftwaffe, in de Eerste Wereldoorlog al als vrijwilliger actief was, vooral op zijn zonen gericht was. Zijn vrouw en dochter waren voor hem van ondergeschikt belang, helemaal aansluitend bij het Pruisische denken, dat zijn nieuwe vorm vond in het nazisme. Hij moet ook constateren dat zelfs na de oorlog zijn vader niet van wijken wilde weten. Met oude kameraden namen ze de in hun ogen foute strategische beslissingen van de Duitse legerleiding door en hekelden ze de nieuwe Amerikaanse invloeden:

Ooit had hij gezien hoe in het bezette Frankrijk een Duitse soldaat een appel aan een jongen wilde geven. De jongen nam de appel aan en smeet hem vol minachting weg. Een verhaal over trots, dat mijn vader meer dan eens heeft verteld.

Tijdens een treinreis wilde een Amerikaanse officier mij een reep chocola geven, ik weigerde hem aan te nemen. De Amerikaan schudde zijn hoofd. Mijn vader, die erbij zat, vertelde later steeds weer wat voor heldendaad ik had verricht. Natuurlijk zou Karl-Heinz hetzelfde hebben gedaan.

Mede omdat het militaire bestaan van Karl-Heinz maar kort duurde en er nog geen cultuur van zelfgemaakte foto’s en filmpjes bestond, heeft Uwe Timm veel moeite moeten doen om het leven van zijn broer te reconstrueren en duiden. Korte dagboekfragmenten leverden enige informatie op, maar ze zijn vaak zo summier, dat het raden is naar de betekenis van letters en termen. Maar dát er een dagboek was, vertelt ook iets, aangezien het maken van aantekeningen voor SS’ers streng verboden was. Die zouden, in handen van de vijand, immers strategische informatie kunnen blootgeven.

Mijn broer bijvoorbeeld, één doorlopend relaas zonder hoofdstukken, dat wereldwijd indruk maakte, is in de eerste plaats een heel geslaagde filosofische oefening in inleving en beschouwing. Timm beziet zijn eigen rol, die van zijn broer en niet in de laatste plaats die van zijn vader. Maar ook de in het gezin zo naar de kant geduwde vrouwen hebben zijn aandacht. Zij moeten immers eveneens hun invloed hebben gehad. Het verhaal eindigt niet met het einde van de nazitijd. Veelzeggend is zijn slotsom dat iedereen in het na-oorlogse Duitsland zich verontschuldigde, geen verantwoordelijkheid aanvaardde en slechts uitvluchten te bieden had. Ook in het gezin Timm was dat het geval.

De als een formule klinkende samenvatting van mijn ouders voor wat er was gebeurd heette het lot, een lot waar je persoonlijk geen invloed op had. Onze jongen kwijt en ons huis, dat was een van de zinnen waarmee ze zich onttrokken aan het nadenken over de redenen. Met dat leed meenden ze hun bijdrage aan de algemene boetedoening te hebben geleverd. […] En ze voelden zich door het lot onrechtvaardig behandeld.

André Keikes

Uwe Timm – Mijn broer bijvoorbeeld. Vertaling Gerrit Bussink. Podium, Amsterdam. 152 blz. € 18,50.