Oom Maarten houdt de boze wereld buiten

Maarten Biesheuvel lijkt me niet het type schrijver dat moeite heeft met het vinden van de eerste zin (zonder welke immers geen tweede mogelijk is). Zijn verhalen, zoals die in de nieuwe bundel Godencirkel roepen het beeld op van een man die in de avonduren achter zijn schrijfmachine gaat zitten en aan één stuk door tikt. Zoals een ander vertelt, zo schrijft Biesheuvel, op het genoeglijke af: het is proza om je eens lekker tegenaan te schurken.

Biesheuvel is de oom die op verjaardagen het hoogste woord heeft en niemand heeft een hekel aan hem, want zijn prettige stem doet denken aan een knapperend haardvuur, aan een beste sigaar (of liever nog: aan een pijp, want dat schijnt wel het gezelligste te zijn wat er is: lurken aan een pijp) en zachtjes tikt de regen tegen het zolderraam. Oom Maarten houdt de boze wereld buiten, hij is het middelpunt van de godencirkel waarbinnen iedereen bescherming geniet.

Want reken maar dat het buiten die cirkel niet deugt. ‘De wereld verveelt me met haar grauwheid, haar fratsen en de eentonigheid van minder aangename of gemene dingen,’ begint Biesheuvel het verhaal ‘Goenoeng Mas’. (Een voetnoot verklaart dat dat Berg van Goud betekent.) Het is niet wat ik een typerende eerste Biesheuvel-zin zou willen noemen, daar kom ik straks nog wel op, maar het is wel de eerste zin van een typerend Biesheuvel-verhaal.

Luister maar naar het vervolg: ‘Ik kijk naar een bepaald punt op mijn bureau en blijf daar naar kijken. Ik roep een haven en een stel mensen op, er verschijnen schepen en exotische bomen, het is geloof ik, ongeveer het jaar 1910, te oordelen naar de kleding van de mensen. Ik zie een lange brede laan omzoomd met witte huizen en palmbomen, ik zie een afgelegen bordeel, ik kijk op het briefpapier in een kantoor in de bovenstad, daar staat 120 Rumanstreet, Bangkok, handelaars in scheepsartikelen, de brief is gericht aan een rederij in Londen die met stoomschepen bananen over de hele wereld vervoert. Daar hoeven we blijkbaar niet te zijn, want nu zijn we in een soort sociëteit.’

Dan introduceert de schrijver de hoofdfiguren. Het hele verhaal is niet langer dan vijf bladzijden, maar het heeft de kracht van een complete roman. Er zit spanning in, er zit een moraal in, en Biesheuvel laat het eindigen zoals het begon: ‘Nog maar vijf minuten geleden rook ik flauw de geur van een kretek-sigaret, nu is er niets meer. Weer verveelt de wereld mij met haar grauwheid, haar fratsen en de eentonigheid van minder aangename of gemene dingen, weer zal er angst komen die vrij ronddrijft, hij richt zich niet op een valse hond of een man die me wil beledigen…’

Misschien verklaren deze woorden de omvang van Biesheuvels productie: door het oproepen van mensen en plaatsen, door het schrijven, door het trekken van de godencirkel, maakt hij zich onvindbaar voor de angst, die het kennelijk op hem gemunt heeft. In de verhalen zelf is het natuurlijk ook niet altijd koek en ei, het tegendeel is vaak waar, maar hier is het onheil overzichtelijk, de angst bezworen.

Omdat Biesheuvel de lezer uitdrukkelijk in zijn godencirkel noodt, ontstaat er een lotsverbondenheid die maakt dat de grauwheid en de gemeenheid van de wereld realiteit worden. Buiten is het niets gedaan, maar luister: ‘Een maand geleden was ik met mijn vrouw op bezoek bij Tini en Joop in Amsterdam — die Joop is een zakenman. We hadden lekker gegeten, buiten regende het, het had trouwens de hele dag gemist en Joop zei bij de koffie: “Dat weer hier is nou helemaal niks, ik ben pas een paar dagen in Turkije geweest en daar scheen de hele dag de zon.” (‘Verhaal over een dorp in Turkije)’. Dat was nu wél een typisch Biesheuveliaanse eerste zin: de aanloop tot een verhaal waar Tini en Joop niets mee te maken hebben, dat wil zeggen: zij zijn niet meer dan toehoorder in het verhaal, zodat ze eigenlijk twee van ons worden. Zelfs in het vertelde verhaal, vertelt Biesheuvel een verhaal. Het één roept het ander op.

Hij staart naar een punt op zijn bureau en ziet iets, hij schrijft op wat hij ziet en er komt een verhaal dat, ook al is het maar even, de angst buiten houdt. Ik ben blij dat ik niet door onverhoedse angsten word geplaagd, maar zo’n punt op mijn bureau zou ik ook wel willen hebben.

Frank van Dijl

J.M.A. Biesheuvel – Godencirkel. Meulenhoff.

Deze recensie verscheen eerder (als column) in Het Vrije Volk van 29 augustus 1986.