Een berg in Frankrijk

Renée van Marissing schrijft geen mooie volzinnen. De eerste zin van haar romandebuut Het waaien van mijn oma – en iedereen weet hoe belangrijk een eerste zin is – bestaat uit niet meer dan één woord:

Telefoon.

Voor de tweede zin moet je meteen de bladzijde omslaan: dat schiet lekker op.

Waarom die tweede zin niet gepromoveerd tot eerste zin? “Het was vooral het woord ‘dood’ waar ik van schrok.” Een wereldzin is het ook niet, maar hij dwingt je wel tot dóórlezen en dat doet dat enkele woord ‘telefoon’ op een verder lege bladzijde niet, want telefoon hebben we thuis ook.

Dat het doodsbericht van oma in Frankrijk langs telefonische weg tot Marie komt, blijkt trouwens uit de opmerking: “Waarom bel jij me dan en niet papa?” Ik bedoel: die hele eerste ‘zin’ is totaal overbodig. Zonde van het papier.

Renée van Marissing is afgestudeerd als dramaschrijver en ze bewerkte een boek van Doeschka Meijsing tot hoorspel, dus misschien is het macht der gewoonte dat ze haar eerste roman met een regieaanwijzing begint.

Er zijn in de kleine roman (140 bladzijden) wel meer plekken te vinden waar de dramaschrijver de romanschrijver in de weg zat. Op bladzijde 32 staat 72 keer het woord ‘boom’, verdeeld over zes kolommen. Zo zou een filmregisseur misschien zijn cameraman vertellen wat er van hem wordt verwacht. Je ziet de vanuit een rijdende auto geschoten beelden van verschietende rijen bomen voor je.

Maar als je een roman leest, zou je willen dat de schrijver de moeite heeft genomen om die beelden met literaire middelen op te roepen. Je wilt zo’n zin waarin de schrijver zijn ziel en zaligheid heeft gelegd, die hem bloed, zweet en tranen heeft gekost. Het 72 keer naast en boven elkaar zetten van één woord noem ik geen literair middel. Dat is luiigheid.

Gelukkig gaat het boek nog wel ergens over. Oma in Frankrijk dood dus. Marie, een jonge vrouw, rijdt met haar vader mee om opa op te halen. Ze is in haar hele leven maar twee keer naar opa en oma geweest, beide keren met haar moeder, terwijl het toch de ouders van haar vader zijn. Misschien dat ze één keer per jaar naar Nederland kwamen, die grootouders, maar dat hoort Marie nu pas van haar vader en dan nog na enig aandringen.

‘Dat deden ze wel eens.’
‘Wanneer dan?’ ‘Ja, hallo, zeg. Soms. Weet ik veel. Je bent aan het zeuren.’

Al met al is het de lezer dan al duidelijk dat er in die familie iets loos is. Waarom wonen die grootouders eigenlijk in Frankrijk en dan nog boven op een berg ook? Waarom doet de vader van Marie zo nurks als ze hem naar zijn jeugd, naar zijn verhouding met zijn ouders vraagt?

‘Wat voor moeder was oma?’
‘Marie, je lijkt wel een Marietje met al die vragen.’

Later komt de aap uit de mouw. De vader, geboren na de watersnoodramp van 1953, had eigenlijk een meisje moeten zijn ter vervanging van de verdronken Jeanne. Verklaart dat de moeizame verhouding met zijn ouders? Hun vlucht naar een berg in Zuid-Frankrijk, ver van Zeeland, en zo hoog dat het wel heel gek moet lopen wil zeewater daar kwaad kunnen aanrichten?

De tragedie met de verdronken dochter is nieuw voor Marie. Bij haar vader thuis hadden ze een tegeltje in de gang waarop stond: “Alles wat je zegt moet waar zijn maar niet alles wat waar is hoeft gezegd te worden.” Naar deze wijsheid leeft deze familie. Praten doen ze niet en al helemaal niet met elkaar.

Een ongemakkelijke familie met een verhaal. In Het waaien van mijn oma komt de schrijfster niet verder dan het schetsen van de contouren van de roman die er wel degelijk in zit. Misschien komt die nog, maar Van Marissing moet dan wel gaan schrijven.

Frank van Dijl

Renée van Marissing – Het waaien van mijn oma. L.J. Veen.

Eerder gepubliceerd in HP / De Tijd, 21 augustus 2009.