Poëtisch kattenoverzicht met een valse start

Als je van voetballen houdt kun je twee dingen doen. Je kunt langs het veld, op de tribune of thuis voor de televisie naar een wedstrijd gaan kijken, óf je gaat zelf voetballen. Oké, er is nog een derde mogelijkheid, maar die telt eigenlijk niet. Je kunt namelijk ook een voetbalboek gaan lezen, maar dat heeft noch qua fysieke inspanning, noch qua beleving erg veel met voetbal te maken. Het voldoet evenmin als dat een kookboek helpt tegen de honger. Er bestaat een tekening van Peter van Straaten waarop twee vaders op zaterdagochtend langs de lijn staan. De ene is weliswaar wat gezet, maar sportief gekleed in trainingspak, de ander is lang, mager en bebrild, zijn regenjas is gekreukt en zijn haren zitten in de war. En hij zegt tegen de ander: ‘Mijn zoon heeft voetballen geleerd uit een boek.’ Je weet meteen: dat gaat geen toppertje worden. Ik wil maar zeggen dat de literatuur wellicht de belangrijkste bijzaak van het leven is – maar zeker niet het leven zelf!

Zo moeten kattenliefhebbers ook kijken naar de talloze boeken over katten. Schrijvers laten zich kennelijk nogal eens inspireren door hun Felis silvestris catus. Niet dat al die boeken even liefdevol zijn. Eén van de aardigste kattenboeken uit mijn bibliotheek is A hundred and one uses of a dead cat van Simon Bond, waarin we het beest benut zien als toastrek, boekensteun, ruitenwisser, bierpomp of pleeborstel. Er is slechtere literatuur om een avondklok mee te overleven.

Maar kattenboeken zijn (gelukkig!) niet alleen maar lollig. Bijzonder aardig is de bundel Kattenpoëzie uit de Nederlandse literatuur die eind vorig jaar het licht zag. Maar liefst 54 dichters, van P.C. Hooft tot Remco Campert en van Jacob van Lennep tot Menno Wigman dichtten klaarblijkelijk ooit over hun geliefde huisdier. Het is een leuk boekje geworden met een flink aantal verrassende bijdragen. Het oudste gedicht is een sonnet van Pieter Corneliszoon Hooft. Hoewel:

Lijckdicht op sijne huiskat

Begraef dees’ POES! Ghehact noch worst
Moog ’t stoflijck hulsel verder leiden
In maeg en darm van wie haar vrijden
En lockten aen met graet en korst.

Begraef haer sachtkens: wilt haer staert
Haer vriendlijck langs de lendnen vouwen
Onder het claegelijck miauwen
Van iedre Poes in huis en gaerd.

Set wech haer back, set wech haer mand;
Daer was geen dier in ’t Naerdens land
So soet besnort, een spinnewiel.
Leegh blijv’ haer plaetsken bij den haert.

Haer clene lijf ontvangh’ dees aerd
En God ontvangh de clene siel.

Het is een mooie, vroege blijk van kattenliefde, maar wat de samensteller waarschijnlijk is ontgaan is dat het in 2009 door E.K. Grootes, kenner van de zeventiende-eeuwse literatuur, is ontmaskerd als een pastiche. Het gedicht is voor het eerst gesignaleerd in 1983 in een bundel kattengedichten, samengesteld door Marie-Anne Simons. Als bron wordt daarin verwezen naar een editie van Hoofts verzamelde gedichten uit 1900. Maar die verwijzing maakt deel uit van de mystificatie. De datering ‘1636’ die de bundel die voor ons ligt hanteert, lijkt mij daarom ook moeilijk waar te maken.

Zodoende moet de verzameling jammerlijk 142 jaar prijsgeven op de vroegste datering. Het nieuwe oudste gedicht is nu ineens van Hieronymus van Alphen.

Ach, het is misschien een minder opzienbarend vers als dat van de pseudo-Hooft, maar het leidt wel een paar eeuwen met alleszins aardige poezengedichten in.

Zo beschrijft Robert Anker Van Alphens kattengeduld aanzienlijk korter en krachtiger: ‘terugstarend bij het micavuur (kat won)’. Er zijn inderdaad maar weinig kachels tegen katten bestand. Maar er is wel meer niet tegen hen bestand. Wat te denken van deze kernachtige samenvatting van een kattenleven door Rutger Kopland:

Hij hield in de winter van
kachels, ’s zomers van
vogeltjes

De meeste gedichten in Kattenpoëzie spreken tamelijk vertederd over het beest. Op zoek naar een tegengeluid is het daarom bijna een verademing om het gebloemleesde gedicht van Hans Andreus aan te treffen:

Het lied van de zwarte kater

Ik ben de kat Hieronymus
of eigenlijk de kater.
Ik ben geen zachte lieve poes,
geen dot, geen schat, geen lieve snoes,
ik ben een mensenhater.

Mauw, maaauw, máááuw!

Wanneer je me soms aaien wil,
bedenk je dan maar tijdig.
Mijn snorren staan steeds recht omhoog
en toegeknepen is mijn oog,
want ik ben altijd nijdig.

Mauw, maaauw, máááuw!

Helaas, de tijd waarin ik leef,
dat is voor mij een slechte.
Wanneer ik vroeger had bestaan,
was ik in dienst bij ’n heks gegaan,
een onvervalste echte!

Mauw, maaauw, máááuw!

Kattenpoëzie uit de Nederlandse literatuur is, zoals gezegd, een aangename bundel, al heb je het als lezer na een gedicht of wat wel even gehad. Maar dat geldt waarschijnlijk voor welhaast iedere thematische bundel die meer bedoeld is als kwaliteitsgeschenk dan als literatuur-historisch thematisch overzicht. En vooruit, nog één klein punt van aandacht. Het zou wellicht iets prettiger geweest zijn als de verschillende dichters in chronologische in plaats van in alfabetische volgorde waren opgenomen.

Jan de Jong

Diverse dichters – Kattenpoëzie uit de Nederlandse literatuur. De Kring, Amsterdam. 128 blz. €15,00.