Rob van Essen publiceert vandaag op zijn weblog een stuk, ‘wát voor membranen?‘, getiteld, waarin hij ingaat op de kritische recensies die Lize Spit ontving na het verschijnen van haar tweede roman, Ik ben er niet.

Van Essen begint zijn stuk met:

Daar moet ik natuurlijk helemaal niet over beginnen, dat onderwerp is te dichtbij, terwijl ik dit schrijf zit ik zelfs naast de auteur in kwestie op de bank (of zetel, zoals ze dat meubelstuk hier noemen). Ik zal het dus kort en uiterst objectief houden.

De schrijver valt over de vergelijking die recensenten maakten tussen de roman en Netflix:

(…) een aantal recensenten dat moeite met het boek had, maakte de vergelijking met Netflix. Eerst gebeurde dat in De Standaard en op doorbraak.be, een paar weken later werd dezelfde vergelijking in de Volkskrant overgenomen door Onno Blom – die bovendien net dat ene lesuur in de cursus Recenseren voor Beginners bleek te hebben gemist waarin met klem werd benadrukt dat je in je recensie nooit een woordspeling moet maken op de titel van het boek dat je beoordeelt – en als je het dan toch doet, doe het dan niet in de laatste regel.

De vergelijkingen met Netflix waren niet bedoeld als compliment, integendeel, ze waren impliciet of expliciet bedoeld om het literaire karakter van het boek in twijfel te trekken. Het ging hier over de roman als scenario, over de vergelijking van het lezen van het boek met binge watching.

Volgens Van Essen zijn dit ouderwetse definities van wat literatuur is:

Het waren weer eens ouderwetse poortwachtersrecensies: de recensent als bewaker van het fort van de literatuur die bepaalt wie naar binnen mag en wie niet. Het interessante van de recensies was dat het literaire gehalte van de rest van het boek eigenlijk niet in twijfel werd getrokken, de Netflix-dus-geen-literatuurvergelijking had alleen te maken met de manier waarop het verhaal werd opgebouwd en verteld.

Goede vergelijkingen, mooie beelden = prima. Spanning opbouwen en op die manier lezers meeslepen = niet prima. Ik vat het maar even ongenuanceerd samen. Je zou het ook zo kunnen zeggen: als je er als schrijver voor zorgt dat je lezers je boek in één adem uitlezen, dan moeten we het er nog maar eens over hebben of dat boek wel literatuur is. De recensent van De Groene Amsterdammer had het zelfs over ‘licht weerzinwekkend effectbejag’. Als de middelen waarmee je lezers meesleept betrekking hebben op spanning lijken die middelen per definitie niet literair te zijn.

Hij eindigt zijn stuk met:

De roman in kwestie staat inmiddels op de longlist van de Libris Literatuur Prijs en bevindt zich momenteel dus in het fort, of alle poortwachters het daar nu mee eens zijn of niet.

Maar voor zover dat al niet gebeurd is, mogen de stenen muren van het fort wat mij betreft worden vervangen door permeabele membranen, zoals celwanden: er gaat van alles ongehinderd door, heen en weer, naar beide kanten. Dan zijn er ook geen poorten meer nodig.

Foto: © Roos Custers en Dolf Verlinden