Ontsnappen aan het alledaagse

Het lichaam ligt midden op het lege parkeerterrein. Het ligt plat op de rug, met de armen gestrekt langs de romp, de voeten bij elkaar. Over de betonnen vlakte hangt het blauwe licht van de dageraad. Het is windstil.

Deze eerste alinea vormt de opmaat voor de soigneuze constructie van Peter Terrin. In slechts enkele zinnen trekt hij met zijn woorden een filmisch decor voor je geestesoog op. We bevinden ons in Al het blauw in een dorpje in de jaren ’80, doordesemd van verlatenheid, met een ouderwets zwembadcafé. In de eerste drie hoofdstukken maken we kennis met de hoofdpersonen in dit verhaal. Veertiger Carla, ‘een vrouw die niet meteen de aandacht trekt’, runt het café van haar man John, een vrachtwagenchauffeur met steeds lossere handjes.

Hier zijn, als de zwemmers vertrokken zijn, alleen maar mensen voor wie weinig nog hoeft.

Toch komen ook twee jongens vaak langs. Carla observeert hen aandachtig:

Ze zijn amper twintig en horen meer thuis in de cafés in de Brugstraat, De klom en De loods. Studenten, slim, een mooie toekomst ligt voor het grijpen. Maar al snel valt haar op dat ze anders zijn. Het is iets in hun manier van doen. Ze begrijpt dat ze maar weinig belangstelling hebben voor het gedoe van een volgepropt jongerencafé. Ze zoeken hun plek. Niet dat Azzurra hun plek is, maar hier worden ze met rust gelaten en hoeft er niets.

Het is precies die gelatenheid waar Simon bij gedijt: ‘Een café zonder enige pretentie, dat niets van hem verlangt, een onverschilligheid die hem omarmt als een bondgenoot.’ Zijn moeder draagt hem op handen en heeft de grootst mogelijke moeite om hem echt los te laten. In het dorp gebeurt alles onder de radar van de omgeving. Als hij gaat studeren kiest Simon liever voor een auto dan dat hij op kamers gaat:

In het weekend kan hij nu gaan en staan waar hij wil. Hij hoeft niet meer eindeloos op een bus te wachten, zijn vader hoeft hem niet meer op te halen wanneer de avond pas is begonnen. Hij heeft niemand meer nodig. Hij valt niemand meer lastig.

De Mazda voelt voor hem als een begin.

Studeren boeit hem niet echt, ook al gaat het hem gemakkelijk af. Tijdens een college Methodologie wordt hij overvallen door een dreunende verveling die hem stante pede een besluit doet nemen. Of komt het door het meisje in de aula voor hem:

Misschien komt het door haar krullen. Misschien komt het door zijn gestaar diep in die werveling van blonde haren. Een glimp van een andere wereld, iets wat hij herkent, of zich lijkt te herinneren. Iets waar hij meteen, nu, naartoe moet.

Simon is een dolende adolescent die naarstig zoekt naar zijn bestemming, naar wat hij zélf wil:

Hij lijkt niet alleen van de stad en het meisje weg te rijden, maar ook van een leven dat voor hem gereserveerd is, een huis in een rustige straat, een tuin met hoge dennenbomen, een gezin misschien.

John werkt al achttien jaar bij een transportbedrijf. Azzurra brengt niet genoeg geld in het laatje om er met twee van te leven. De dagen hebben voor hem ‘hun vaste gezichten’. Veel verandert er niet. Maar sinds een paar jaar voelt hij dat er meer aan de hand is met zijn Carla. In zijn vrachtwagen heeft hij tijd om te peinzen:

Hij denkt aan haar achtendertigste verjaardag, het is bijna drie jaar geleden, daar is het begonnen. Carla zit huilend aan de keukentafel en wil niet zeggen wat er scheelt. Het geschenkje stopt ze ongeopend in haar schoudertas en de ze verdwijnt naar Azzurra. (…) John tast in het duister over de verandering in haar gedrag en hij wordt boos en schreeuwt, al doet Carla niets verkeerds.

Hij herkent de groeiende razernij in zijn borst uit zijn eerste huwelijk en hij weet dat hij zichzelf niet in de hand kan houden:

Net als vroeger denkt hij dat het iets teweeg zal brengen, dat het voortaan anders zal zijn, dat hij met zijn kracht iets heeft losgemaakt wat hopeloos vastzat. Spijt om de klap voelt hij niet. Hij is teleurgesteld dat het zover heeft moeten komen, dat Carla hem zover drijft. Nu weet ze het. Nu kunnen ze verder.

We zijn pas 25 pagina’s op streek, maar we voelen ons dankzij Terrins secure vertelkunst als vanzelfsprekend vertrouwd middenin dit leven vol rafelrandjes en onder de oppervlakte sluimerende dromen. Op een zaterdagnacht blijft Simon als laatste achter in de kroeg. Hij raakt in gesprek met Carla. Zij vat moed en trekt hem mee naar het zwembad, ook al is ze bang dat Simon dit enkel doet omdat hij een weddenschap met zijn beste vriend Marc heeft. Een jongen met wie ze het twee keer heeft gedaan. Simon begrijpt haar niet, maar hij laat zich door haar meevoeren. In de tijdloze binnenwereld van het zwembad waar alles fluïde wordt, gaan Simon en Carla ongeremd in elkaar op:

Ze bevinden zich in een vacuüm, in een ruimtecapsule voorbij de planeten, een hoekje waar niemand komt. Ze zijn samen. Ze hebben geen leeftijd meer. Er wordt niets van hen verwacht.

Met elkaar creëren ze een mogelijkheid om aan het alledaagse te ontsnappen.

Zo weet Terrin ook in deze roman de lezer geraffineerd te laten samenvallen met de personages en hun thematiek. Waar we in Patricia net zozeer door twijfel over ons waarnemingsvermogen bevangen worden als de hoofdpersonen, bezorgt hij ons hier een subliem gevoel van escapisme. Afgezonderd van de wereld om je heen ben je als lezer zeer intiem betrokken bij dit fijnzinnige verhaal. Jij bent daar waar Simon en Carla zijn en de rest doet er niet meer toe. Het draait niet zozeer om de vraag wie er in die eerste alinea op die parkeerplaats ligt of door wiens toedoen. Net zomin gaat het over de vraag of Simon en Carla van elkaar houden. Al het blauw bevraagt de existentiële twijfel die ons allen kan bekruipen en die ons fragiel maakt: wie ben ik? Doe ik wat ik ten diepste wil doen in dit ene leven dat ik leid? Terrins magistrale enscenering maakt je verslaafd aan een sfeer, een gemoedstoestand. Als je begint, wil je nog maar een ding: je mee laten voeren, in de gloed van het blauwe licht, roekeloos, zonder besef van tijd.

Miriam Piters

Peter Terrin – Al het blauw. De Bezige Bij, Amsterdam. 288 blz. € 21,99.