‘Wat je leest, dat ben jij’

Het komt gelukkig niet vaak voor dat ik net verdiept ben in een boek als er een overlijdensbericht van de auteur van het betreffende boek langs komt, maar het doet wel iets. ‘Tat Tvam Asi’ komt uit het Sanskriet en betekent ‘Dat ben jij’. Het is de titel van de nieuwste bundel zkv’s (zeer korte verhalen) van A.L. Snijders. Al dagenlang ben ik aan het dubben hoe het komt dat iemand die zo erg hecht aan de eenheid van handeling in de literatuur als ik, zo kan genieten van verhalen die stuk voor stuk wegdrijven van waar ze begonnen zijn. Waarom beleef ik ze toch als eenheid? Ineens kwam daar het antwoord: wat deze verhalen bijeenhoudt, dat bent u, meneer Snijders, oftewel ‘Tat tvam Asi’.

Het is wonderlijk hoe deze verhalen in meerdere opzichten morrelen aan mijn vastgeroeste literatuuropvattingen. In de jaren dertig van de vorige eeuw was een verhitte discussie aan de gang, rondom het tijdschrift Forum, over wat nu het belangrijkste was in een boek: de vorm of de vent. De laatste jaren lijkt het erop dat in de media vooral de vent, nou ja, of de vrouw, of alles daar tussenin, er nog toe doet, meer dan de vorm van het boek. Auteurs moeten overal hun persoonlijkheid etaleren en de verkoop van (auto)biografieën viert hoogtij. De balans is een beetje zoek en ik moet eerlijk toegeven dat ik geen liefhebber ben van levensverhalen, omdat ik dan – daar heb je het weer – de eenheid van handeling mis. De werkelijkheid is grillig en als je vooral die werkelijkheid beschrijft, wat voegt dat dan nog toe aan die eindeloze stroom van werkelijkheid die ons omringt? Niet alleen de eenheid van handeling ontbreekt, maar ook de verbeelding, die door kan dringen in de diepere lagen van ons bewustzijn en de lezer inzicht kan geven in een leven dat doorgaans ongrijpbaar is.

De ik-persoon in de verhalen van Snijders, is ontegenzeggelijk de auteur zelf. Wie hem weleens heeft ontmoet, weet hoezeer zijn ik-personage samenvalt met hemzelf. De ik is even oud, hij is bescheiden, leeft afgezonderd in de Achterhoek, heeft een bijzondere relatie met de natuur om hem heen, reist zo nu en dan naar het westen van het land, en associeert erop los. Er zijn weinig verhalen die de alledaagsheid zo op de voet volgen als die van Snijders:

’s Ochtends kwamen er volgens afspraak twee mannen die diepe kuilen groeven die ze doorverbonden met glasvezelkabels. Het regende zacht, maar ze wilden de koffie die ik had gezet toch buiten opdrinken. Ze kwamen uit Rotterdam. Met mij spraken ze Nederlands – met elkaar een taal die ik niet kende. In grote steden worden alle talen van de wereld gesproken en hebben ook de gewoontes zich aangepast. Koffie in de regen. Toen ik een tweede kopje wilde aanbieden waren ze weg, het werk was gedaan. Ik probeerde mijn verrassing te verklaren maar het bleef stil in mijn hoofd.

Hoe komt het nu dat deze verhalen zonder al te veel verbeelding toch zoveel inzicht geven? Je krijgt een feitelijk verslag te lezen, maar alles wat er niet staat, is wel aanwezig: je voelt de ongemakkelijkheid van het gesprek, omdat ze speciaal met de ik Nederlands spreken en daarna weer in hun eigen taal verder gaan. Ze willen hun koffie buiten opdrinken en het tweede kopje koffie is niet meer nodig: de kou van onze multiculturele samenleving in een notendop. Snijders heeft weinig nodig om ons dat te laten voelen. Hoe doet hij dat? Omdat het bijna onzichtbaar is, vergeet je dat hij als auteur toch filtert. Hij selecteert de stukjes werkelijkheid die de schrale verbondenheid tussen de werklieden en de ik oproepen. Het vermogen tot selectie is zijn kracht. Dat het hier om glasvezelkabels gaat, die voor een soepelere communicatie zouden moeten zorgen, is meesterlijk gevonden.

Op de achterkant van het boek staat een kleine anekdote, die een belangrijke sleutel vormt tot het werk van Snijders. Zijn vroegere docent Nederlands hamerde op verbanden en verwijzingen in verhalen, want de tekst moest samenhang hebben. Snijders bedacht toen ‘in stilte dat de hersens bij het lezen wel hun eigen weg zouden volgen en de regels van meneer Van der Velden zouden negeren.’ En hij heeft gelijk! Het is precies die ervaring die je als lezer hebt: je volgt de grillige alledaagsheid en juist die zet je aan het denken over grote thema’s. Een verhaal kan beginnen met ‘Voor de mensen die het niet weten, Fokke Obbema is een korte tijd dood geweest. Via 112 verschenen brandweermannen bij zijn bed die zijn stilstaande hart weer in beweging brachten’, en eindigen met de afwas. De dood en de afwas gaan hand in hand in een mensenleven.

Is het dan toch de vent in deze verhalen om wie het allemaal draait? De ik is juist iemand die het grote publiek schuwt, helemaal niet het type dat zichzelf nu zo belangrijk vindt en de behoefte heeft de aandacht op zijn persoonlijkheid te richten. Misschien dat je je juist daarom aan deze ik gaat hechten. Hij is zichzelf en doet zich niet beter voor dan hij is. Je volgt hem in zijn meanderende gedachtegang en komt in overpeinzingen terecht die heel dichtbij jezelf liggen. Misschien zijn de verhalen vergelijkbaar met Upanishads, de Sanskrietteksten of mantra’s die de werkelijkheid van het individu en de wereld ontvouwen: alleen onwetendheid scheidt ons van de wereld om ons heen. Door stevige kennis van onszelf kunnen wij die onwetendheid opheffen. En daarmee is de cirkel rond, want zoals het wellicht meneer Snijders is die deze verhalen bijeenhoudt, doe je al lezend een wonderlijke ontdekking: wat je leest, dat ben jij: Tat Tvam Asi.

Dietske Geerlings

A.L. Snijders – Tat Tvam Asi. AFDH Uitgevers. Enschede, Doetinchem. 648 blz. € 30,99.

(foto: © Dolf Verlinden)