Beckett’s Mercier en Camier vertaald

Samuel Beckett (1906-1989) voltooide de roman Mercier en Camier in 1946. Zijn uitgever zag er geen brood in en het manuscript bleef op de plank liggen. Dat speet Beckett niet, want hij beschouwde de tekst al snel als een mislukt experiment. Toen hij in 1969 de Nobelprijs kreeg en Britse en Amerikaanse uitgevers aandrongen op publicatie van het manuscript, zette hij zich aan een vertaling, die een ingrijpende bewerking werd tot een veel kortere tekst dan die van het Franstalige origineel. De onlangs verschenen Nederlandse vertaling is gebaseerd op Beckett’s bewerking, gepubliceerd in 1970.

Dankzij Tot Roem Gedoemd, de prachtige Beckett-biografie van James Knowlson, weten we waarom Beckett Mercier en Camier in het Frans schreef én waarom hij die eerste versie als een mislukking beschouwde. In de jaren 1920 was hij sterk onder invloed komen te staan van het werk van James Joyce, die andere Ierse, literaire reus. Om zich stilistisch van Joyce te bevrijden en sterker, om zich te bevrijden van het keurslijf van stijl überhaupt, besloot hij het Engels te verruilen voor het Frans. Mercier en Camier is daarvan een van de eerste proeven. Maar in de constructie van het verhaal slopen toch elementen binnen, die stempels drukten op de stijl, stempels waar hij nu juist vanaf wilde. Het gaat dan met name om de manier waarop hij verwijzingen naar Dante’s Goddelijke Komedie en naar de Odyssee in de tekst monteerde. Met die naar de Odyssee had hij indirect misschien toch Joyce weer binnengehaald.

Mercier en Camier roept sterke associaties op met Wachten op Godot* en zou als een voorafschaduwing van dat toneelstuk beschouwd kunnen worden. Op zichzelf al aanleiding om deze roman te lezen, maar eigenlijk hoef je geen nadere aanleiding. Beckett lezen is immers altijd gefascineerd lezen.

De openingszin van Mercier en Camier – ‘De reis van Mercier en Camier is er een waarover ik vertellen kan, als ik wil, want ik was de hele tijd bij ze.’ – zegt met zijn driemaal ‘ik’ dat de auteur, of althans de verteller, zijn aanwezigheid in de tekst niet onder stoelen of banken wenst te steken. Soms becommentarieert hij zichzelf: ‘Bah, wat gekunsteld.’ Of hij die woorden later toevoegde aan de oorspronkelijke tekst – Beckett die nog even laat weten wat hij daarvan was gaan denken – weet ik niet.

Mercier en Camier vertelt over twee al wat oudere mannen, een korte dikke en een lange dunne, die gedurende enkele dagen lange zwerftochten ondernemen, eerst door een grote stad, dan de stad verlatend en het platteland intrekken en daarna weer door de stad. Naar het zich laat aanzien doelloos, zij het dat zich in een herberg die ze aandoen iemand meldt die zegt dat hij het tweetal daar zou ontmoeten. Ze liggen echter volkomen beschonken en niet aanspreekbaar te ronken op de vloer van een gastenkamer. Van een ontmoeting, waar ze het voordien nooit over hebben gehad, komt het niet.

Hun onderlinge conversaties gaan meest over trivialiteiten, maar als zich derden met het tweetal bemoeien, kunnen ze uiterst scherp, grof en zelfs bruut gewelddadig uit de hoek komen.

Het gure weer – het regent vrijwel onafgebroken in deze roman – is een steeds terugkerend gespreksonderwerp. Onderweg raken ze van alles kwijt: een rugzak, een fiets, hun enige regenjas. Hun paraplu gaat stuk, wordt gerepareerd en gaat weer stuk.

De vergelijking met de tocht door het purgatorium in Dante’s Goddelijke Komedie blijkt weliswaar op meerdere punten op te gaan, maar er is een cruciaal verschil: de loutering die Dante in het vooruitzicht stelt, is bij Beckett geheel afwezig. Uiteindelijk rest slechts duisternis.

In het informatieve nawoord duidt de vertaler, Jona Hoek, allerlei elementen en aspecten van de tekst, mede aan de hand van Beckett’s latere werk. Hoek legt geen verband tussen Mercier en Camier en twee andere heertjes uit de Franse literatuur, Bouvard en Pécuchet, van de gelijknamige roman van Gustave Flaubert. Het is louter speculatie, maar toch dringt zich het idee op dat Beckett’s tweetal in bepaalde opzichten een negatief vormt van de twee naïef-optimistische, vooruitgangsgelovige stuntels van Flaubert.

Hans van der Heijde

Samuel Beckett – Mercier en Camier. Vertaling en nawoord Jona Hoek. Koppernik, Amsterdam. 152 blz. € 16,50.

*En attendant Godot (Waiting for Godot) – heet in het Nederlands Wachten op Godot. Misschien is het een slak-en-zout-kwestie en ik zou ernaast kunnen zitten, maar toch: is de correcte vertaling van de titel niet: Wachtend op Godot?