‘Leg je huilen aan de ketting en blijf binnen met mij’

‘De poëzie van de Israëlische dichter Yehuda Amichai is van een verbluffende eenvoud, en dat is bijzonder, want met zijn poëzie is volgens de vertalers Tsafrira Levy en Tamir Herzberg ‘het zwaartepunt van het collectieve bewustzijn in de gedichten van zijn voorgangers verschoven naar het persoonlijke, intieme, dagelijkse leven in huis, tuin en woonstad Jeruzalem.’ Dit is ook de reden dat Amichais poëzie in 2000 op de shortlist van de Nobelprijs voor literatuur is gekomen, vlak voordat hij stierf. Zijn poëzie volgt het leven van de gewone mens.

Als je weet dat deze dichter meegedaan heeft aan de gewapende strijd tegen nazi’s en voor de onafhankelijkheid van de staat Israël, en dan de volgende subtiele observatie leest, lijkt het alsof de dichter lucht blaast in alles wat zwaar is:

Jeruzalem

Op een dak in de oude stad
schijnt het laatste licht van de dag op de was.

Een wit laken van de vijandin,
een handdoek van de vijand
om het zweet zijns aanschijns mee af te vegen.

En in de lucht boven de oude stad
een vlieger.
En aan het eind van het touw –
een kind.
Dat ik niet zie,
vanwege de muur.

Wij hebben veel vlaggen gehesen,
zij hebben veel vlaggen gehesen.
Zodat wij denken dat zij blij zijn.
Zodat zij denken dat wij blij zijn.

‘Een wit laken van de vijandin’ en ‘een handdoek van de vijand’ klinken bijna liefkozend. De strijd is teruggebracht tot het dagelijkse leven waarin mensen ook moeten slapen en zich afdrogen. Het beeld van de vlieger is bevrijdend, vooral aan de hand van een kind. Bijzonder is dat de lezer het kind al ziet, aan het eind van het touw, terwijl de ik daarna pas zegt dat hij het kind niet ziet, vanwege de muur. Dit is een uiterst subtiel spel met de taal die zo ogenschijnlijk terloops lijkt neergeschreven. En hoe fraai is het verband tussen het laken en de handdoek die verwijzen naar heel gewone levens enerzijds, en de vlaggen met al hun politieke lading anderzijds. Daartussen hangt de onschuldige vlieger van het kind. Een dichter die zo’n diepe ervaring zo eenvoudig kan beschrijven, had van mij die Nobelprijs mogen winnen, misschien zelfs die voor de Vrede.

De bundel staat vol met dit soort prachtige observaties, van herinneringen, liefdes, ouders, kinderen, religie, ouderdom en nog veel meer. Amichai maakt prachtige vergelijkingen: ‘Ik ben moe als een heel oude taal / waar vreemde woorden binnendringen.’ Hij schrijft over de kleine Ruth, zijn vriendinnetje van vroeger dat omgekomen is in Sobibor:

De tas die aan je schouder trok
maakte je tot een handige nomade
zonder evenwicht, met heldere blik.
Als de wind wolken optilt, tilt hij
ook mijn hart op en draagt het naar elders,
dat is het echte geluk.

De gedichten zijn speels, ook waar ze verdrietig zijn. Soms wordt een ‘jij’ aangesproken:

Leg je huilen aan de ketting
en blijf binnen met mij.

In het half verwoeste huis
woont het licht alleen.
Van het donker maken ze
verfijnd tafelzilver
voor een laatste maaltijd.

Steeds opnieuw verrast hij met zijn beelden die zo eenvoudig en concreet zijn, dat je bijna het gewicht zou vergeten dat er wel degelijk is. Er klinkt troost in door en liefde voor de ander.

Amichai werd als Ludwig Otto Pfeuffer in Würzburg geboren in een joods religieus gezin en groeide tweetalig op. Op zijn vijftiende nam hij afstand van het geloof en de religieuze leefstijl van zijn ouders. Toch bleef hun band liefdevol. Dat zie je terug in de gedichten: ‘De gedachtenis aan mijn vader is verpakt in wit papier / als boterhammen voor een werkdag.’ De dood van geliefden is op deze manier letterlijk dagelijkse kost. Je voelt het brood in je maag, liefdevol en zwaar.

Je krijgt door zijn poëzie ook een beeld van hoe respectvol hij rondkeek naar de wereld en de mensen om hem heen, nieuwsgierig naar de ervaringen van een ander:

Hoe is het om een vrouw te zijn?
Hoe voelt leegte tussen je benen en nieuwsgierigheid
in je rok, in de zomer, in de wind, en lef in je billen.

Hij leeft mee met mensen die elkaar verliezen, en daarin voel je dat hij zelf ook veel dierbaren heeft verloren. De doden neemt hij mee, net als de gedachtenis aan zijn vader, als een in wit papier verpakte boterham.

De verwondering om de veranderingen in lijf en geest is soms ook humoristisch: ‘Ik ben heel harig geworden, mijn hele lijf, / ik ben bang dat ze me gaan jagen voor mijn vacht.’ Hij beschrijft in meerdere gedichten het proces van ouder worden. Dan denkt hij aan zijn vader, terwijl hij nu zelf vader is van een zoon, en hij haalt soms de levens door elkaar. Dan weet hij niet meer wie wat gezegd heeft.

Alle fasen van het leven komen voorbij en al lijkt de ik het leven te nemen zoals het is, hij blijft scherp in zijn observaties: ‘Ik ben uitgenodigd voor het leven. Maar / ik zie mijn gastheren tekenen vertonen / van vermoeidheid en ongeduld.’ Zo omvat de bundel een heel mensenleven en het is nog maar deel 1. Hij heeft ruim 3000 gedichten geschreven, ook nog romans, korte verhalen en toneelstukken. Vooral zijn gedichten zijn bekend en in vele talen vertaald. Ik kijk uit naar deel 2.

Dietske Geerlings

Yehuda Amichai – Gedichten. Deel 1. Van Maaskant Haun, Den Haag. 220 blz. € 25,99.