De problemen rond kankerberichten

Toen ik zaterdag naar Sterren op het doek keek en Arjen Lubach zag vertellen over de tumor op zijn schildklier, de operatie en het vermoeden van kanker, moest ik even zuchten. Omdat ik in het weekend Tzum-dienst heb, wist ik dat ik geacht werd er een nieuwsberichtje over te schrijven. Tzum bericht ook over het leven van schrijvers: de geboorte van kinderen, liefdes, trouwerijen, ziektes en dood. Meestal (ik denk altijd, maar dat weet ik niet honderd procent zeker) doen we dat nadat het nieuws al door de schrijver of de omgeving van de schrijver naar buiten is gebracht. De hijgerigheid van de roddel is ervan af en voor onze lezers is het wel en wee van schrijvers van genoeg belang om er een nieuwsitem van te maken.

Maar ik had er zaterdag geen zin in, omdat ik sowieso niet van die kankerberichtjes houd en omdat je zag dat Lubach het met enige weerzin vertelde. Alsof hij een deel van zijn privéleven dat hij verborgen wilde houden weggaf. Als hij het antwoord niet had gegeven, zou hij het idee hebben dat hij een oneerlijk, in ieder geval onvolledig, verhaal zou hebben gehouden. Laat de showrubrieken maar met het nieuws aan de haal gaan, dacht ik.

De volgende ochtend zag ik dat Lubach de opbrengst van de donatie aan de KWF zou schenken en kon ik er een positief stukje van maken: ‘Arjen Lubach schenkt, na herstel van schildklierkanker, opbrengst Sterren op het doek aan KWF’. En nadat ik op de vingers was getikt op Facebook omdat een tumor nog geen kanker is (al is dat onderscheid als je het meemaakt wat diffuser) werd dat: ‘Arjen Lubach schenkt, na vrees voor schildklierkanker, opbrengst Sterren op het doek aan KWF‘. Een mooi gebaar (en op dit moment levert de veiling van beide schilderijen al een totaal bedrag van 5.000 euro op). Je zou willen dat je elk bericht over kanker positief kon afbuigen.

Zojuist kwam er een jongen aan de deur met een jas van het KWF. Een blijmoedige jongen die het fijn vond dat ik de deur opendeed. Voordat hij zijn riedeltje begon, zei ik al dat ik niet mee zou doen, omdat ik geen organisaties steun waarvan de directeur meer dan een ton per jaar verdient. ‘Het is ook een hele slimme man,’ zei de KWF-jongen, maar hij zag al snel in dat hij bij mij bot zou vangen. ‘Er werken ook veel vrijwilligers,’ zei hij toen hij de buitentrap naar beneden afliep, een beetje met gebogen schouders; ik vermoed dat hij nog niet heel veel succes had deze middag.

Je zou zo’n jongen van alles willen uitleggen. Mijn moeder collecteerde vroeger voor heel veel goede doelen, maar was geen colporteur die iets verdiende aan wat ze deed. Een echte vrijwilliger dus. Ik geef mijn geld aan kleinschalige organisaties die iets aan kankerbestrijding doen (en ja, ik weet dat ze dan weer vaak samenwerken met het KWF) en waar mensen zitten die weinig tot niets verdienen. Ik vind het een onzindelijk idee dat er 1000 donateurs per maand nodig zijn die een tientje betalen om alleen de directeur te betalen. Ik vind dat ik als ex-kankerpatiënt (één keer echt en één keer zo’n fijne, goedaardige tumor) recht van spreken heb, al zullen er er ook ex-kankerpatiënten zijn die met evenveel recht het omgekeerde beweren.

Eigenlijk kan ik er gewoon niet tegen dat er jongens licht bedroefd de trap aflopen en de donkere oktobernamiddag ingaan op zoek naar mensen die niet cynisch zijn geworden door de goededoelenindustrie. Dat kan korter: eigenlijk kan ik er gewoon niet tegen dat er jongens licht bedroefd de trap aflopen.

Coen Peppelenbos