Hoe schraal onze erfenis

‘Fijnzinnige herinneringen aan wat zich grofkorrelig heeft laten vastleggen, ze vormen een illusie’, schrijft de protagonist van René Huigens roman De man die alles zag. We gaan terug naar de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw, de late grofkorrelige jaren, waarin punkers, krakers en ook de dichtersgroep de Maximalen om aandacht vroegen dan wel krijsten. Rob Scholte, de schilder, aanvankelijk nog met twee benen tot een nooit opgehelderde aanslag met een autobom hem voor de rest van zijn leven aan een rolstoel kluisterde, speelde er een belangrijke rol in, net als Joost Zwagerman, die in 1989 bijna van de ene op de andere dag een literaire ster werd met zijn roman Gimmick!.

Huigen, ex-Maximaal, zag het allemaal van dichtbij gebeuren en tracht zich te herinneren hoe het zat. De spreekwoordelijke grofkorreligheid is aan hem wel besteed. De in jaren opgebouwde frustraties helpen een handje mee, gekleurd door hedendaagse ergernissen over onder meer paranoïde buren en de ellende die het destructieve neoliberalisme ons heeft gebracht. Waar te beginnen? Huigen, dichter dus, maar ook romanschrijver, plakte er deze keer het laatstgenoemde etiket op. Ofwel ik hoorde erbij, ik heb alles gezien, maar ik distantieer me er ook graag van, want ‘ik’ is een personage.

Nog maar een paar dagen geleden meldde Tzum dat er een heuse stichting in het leven is geroepen om het oeuvre van Joost Zwagerman onder de aandacht van nieuwe lezers te brengen, diens intellectuele eigendomsrecht te beschermen en ‘de exploitatie’ van Zwagermans werk te bevorderen. De Arbeiderspers steunt de Stichting Gimmick!, genoemd naar het al aangehaalde cultboek met die titel. Dat Huigens roman, waarin Zwagerman wordt neergezet als een onhandelbare, drugsgebruikende onbetrouwbare matennaaier, net even eerder het licht zag, geeft te denken over het begrip gimmick. Misschien is niets geheel waar… en zelfs dat niet, wist de oude Multatuli al.

René Huigen rakelt persoonlijke herinneringen op in de vorm van een vertellende ik, wonend in een troosteloze bovenwoning aan de Bellamydwarsstraat in Amsterdam, waar omwonenden zich dood ergeren aan zijn gedrag. Een huis vol boeken en dan ook nog hameren op een typemachine, genaamd Gabriele, het moet niet gekker worden. Maar nodig is dat gehannes met die diep doorbuigende toetsen wel om hem voor even terug te brengen naar de jaren waarin discotheek Roxy nog niet afgebrand was, Rob Scholte nog zelfstandig kon lopen en literaire collega’s als Pieter Boskma, Koos Dalstra (Dalstar) en dus ook Joost Zwagerman nog droomden van Europese betekenis. Maar ‘hoe schraal bleek onze erfenis’.

De tikkende ik wil nog graag even zijn gelijk halen. Dat werd ook wel tijd, want vele betrokkenen zijn al dood, anderen de zestig ruim voorbij. Hoeveel tijd is er nog om de in zijn ogen verkeerd opgetekende geschiedenis te herschrijven. Aan de hand van alledaagse commotie om een al dan niet kapotte antieke stortbak, die maar blijft ruisen, wellicht bedoeld als fijne metafoor voor het alledaagse spetter- en spoelwerk dat de Maximalen hun grote doorbraak kostte, komen tal van grote en kleine gebeurtenissen uit die jaren voorbij, waarbij platte achterdocht, onderlinge vetes, vuig opportunisme en laaghartige valsheid tot de dagelijkse routine behoorden.

Vooral Zwagermans plotselinge succes met Gimmick! zorgt voor heel wat onderling mistrouwen. De protagonist in Huigens autobiografische roman foetert er bladzijden lang op los in naar alle kanten uitwaaierende zinnen en fragmenten, als een flink aangeschoten oom die nu voor eens en altijd duidelijk zal maken hoe het werkelijk geweest is. Daarbij worden Huigens tijdgenoten bij naam en toenaam genoemd, terwijl Huigen zelf natuurlijk lekker achter zijn roman-etiket verschanst kan blijven zitten. Maar het resultaat van al die wonderlijke associaties, heen en weer schietende belasteringen, kleine afrekeningen en opgeboerde frustraties leveren wel een heel vermakelijk boek op. De torenhoge ambities van destijds tegenover de herkenbare, dagelijkse ergernissen en vragen van nu in een dichterlijke cadans:

Het gehengst onder mij is niet van de lucht. Op zulke momenten van auditieve overprikkeling vraag ik mij af wat mensen in hemelsnaam aan het doen zijn. Dat gemuis, dat geknaag, dat gerommel, dat gebonk in huis! Dat gescharrel als van bevers in een beverburcht. Die nijverheid! Dat bezig zijn, dat geredder, dat geklus. Dat ten diepste gemachineerd zijn maar niet weten wat het is dat hen opwindt of wie de sleutel heeft. Dat verlangen dat maar niet vervuld wordt, die verlanginvestering die maar niet rendeert.

Ook al realiseer je je dat deze roman een beslist niet zo grappige achtergrond heeft, waarbij Scholte zijn beide benen verloor en de griezelig ambitieuze dichters elkaar het licht in de ogen niet gunden, zit je voortdurend te grinniken. Als je vijftig plus bent, toen in Amsterdam leefde en je ook nog interesseerde voor ‘het wereldje’, is dit een feest der herkenning zoals dat heet, en voor mensen met een zwak voor absurdisme is het bij vlagen ook goed lezen, al vliegt Huigen geregeld uit de bocht en kun je aan zijn redeneringen soms geen touw vastknopen.

Voor de nieuw opgerichte Stichting Gimmick! moet deze roman beslist een beginpunt van deliberatie zijn, want de tikkende ik beticht Joost zo van het een en ander en in één moeite door wordt diens zelfmoord ook nog eens ter discussie gesteld.

André Keikes

René Huigen – De man die alles zag. De Bezige Bij, Amsterdam. 224 blz. € 24,99.