Tussen poëzie en wereld

Het verkeerde hart laat zich lezen als een roman,’ belooft de achterflap van de nieuwe dichtbundel van Jan Baeke. Een curieuze aanbeveling, al is hij niet zonder precedent. Ook de gedichten van bijvoorbeeld Tjitske Jansen bewegen zich op het snijvlak van twee genres. Haar bundel Voor altijd voor het laatst (2015) wordt haar prozadebuut genoemd, maar is onmiskenbaar poëzie.

Bij de bundel van Baeke ligt dat anders. ‘Laat zich lezen als een roman’ impliceert immers dat het dat juist niet is. Poëzie dus. Maar wel poëzie die de grens tussen werkelijkheid en fictie voortdurend aftast – zoals de opmerkelijke ondertitel Familiaire fictie al aankondigt. Het bedrieglijk epische prozagedicht ‘Twee auto’s in een uur’ (in de bundel opgenomen tussen twee keurig strofische gedichten) geeft het raadsel aardig weer.

Ik kocht twee auto’s in een uur. De eerste werd in beslag genomen, de tweede reed ik total loss op een uitroepteken. Het is de stijl van onze familie. Alles aan stukken als de dagen te klein zijn. Mijn opa had in ieder geval een oorlog om in groot te worden. Hij heeft de grenzen nog meegemaakt, trok er boter en sigaretten over, lag soms een nacht in een maisveld, zonder te ademen. Als de boer er een keer zijn riek in stak dan liet niemand iets merken. We hebben geleerd om iedereen met rust te laten. Klootzakken of niet, als ze winnen hebben ze gewonnen en dan ga je gewoon iets anders doen. Ik kocht een paar dagen later een nieuwe auto om mijn vrachtjes de grens van het verhaal over te brengen. Het waren een paar van die zuidelijke types aan hun zenuwen te zien, maar ze betaalden wat ze moesten betalen en ik hield er nog een blauwe maandag aan over, een stuk of wat geloof ik, wat spullen, ik heb ze weer verkocht. Later nog een keer misschien, ik laat het je weten.

De ‘familiaire fictie’ biedt zich hier op meerdere niveaus aan. Allereerst is daar natuurlijk het van leugens en overdrijving doorspekte familieverhaal van de smokkelende grootvader. Maar ook de ik-figuur, de kleinzoon die de familiegeschiedenis doorvertelt, presenteert zich als een brenger van fictie. Geen leugens, zoals opa, maar met een literair beroep op de verbeelding. De auto die tegen een uitroepteken botst en vrachtjes die de grens van het verhaal over moeten, voeren de lezer de literaire fictie in. Hij is nu aanbeland in een onwaarschijnlijk verhaal, een beetje zoals dat in verhalen van Gerrit Krol of Oek de Jong gebeurt. (Ik moest zelf erg aan ‘De fantasieboer’ denken, een verhaal uit Krols bundel Kwartslag uit 1965, maar er zijn talloze andere voorbeelden te noemen.)

Tenslotte is daar nog onmiskenbaar het feit dat ‘Twee auto’s in een uur’ in een dichtbundel staat, niet voor niets tussen twee ‘echte’ strofische gedichten. Het leest dan misschien als een roman, maar het is wel degelijk een lyrisch gedicht. Kijk bijvoorbeeld naar de vragen die het oproept. Die gaan geen van allen over de beschreven handeling, het epische. Dat geloven we wel (of niet). Nee, die vragen gaan over dat uitroepteken waar je auto’s total loss tegenop kunt laten knallen, over die smokkelwaar die de grens van het verhaal over moet en over de plaats van dit gedicht in de bundel. Het zijn stuk voor stuk ‘waarom’-vragen, waar alleen een gedicht je in kan zuigen. Toch sta je aan het eind niet met lege handen, want als lezer weet je dat deze tekst je de grenzen van de poëzie laat verkennen. Precies zoals de naar de vorm herkenbare gedichten dat doen:

Ik bel mijn moeder

Ik hoor gerommel in de keuken
artillerievuur, zwaar verkeer vanuit het centrum.

Ik bel mijn moeder op het nummer
waarop ze voor haar dood bereikbaar was en
ze neemt op.

Hoe gaat het? Het gaat goed, zegt ze.
Ik wil haar vragen of ze weet hoe de zorg om
wat er buiten gebeurt vanbinnen werkt.

Ach lieverd, de dingen gebeuren omdat
we niet weten hoe ze werken.

Het is goed geluid te vermijden, zegt ze.
Dingen die niet kunnen
zouden geen geluid moeten maken.

Het zijn in dit gedicht de korte, verrassende vijfde regel ‘ze neemt op’ en de witregel daarna die het gedicht de lyriek in duwen. Het is de overgang van werkelijkheid naar fictie. Alles wat daarna komt is poëticaal te duiden: ‘dingen gebeuren omdat / we niet weten hoe ze werken’ verwoordt het mysterie van de kunst, terwijl het badinerende slot ‘Dingen die niet kunnen / zouden geen geluid moeten maken’ (reactie van de lezer: maar dat doen ze wel!), nog eens onderstreept dat kunst, literatuur, poëzie onmiskenbaar hun rol spelen in de werkelijkheid, of je het nou wilt of niet.

Het zijn dit soort overwegingen die van Het verkeerde hart een belangrijke, niet te negeren bundel maken, een bundel om van te genieten.

Jan de Jong

Jan Baeke – Het verkeerde hart. Familiaire fictie. De Bezige Bij, Amsterdam. 76 blz. € 22,99.