Schedelkapje

Eugéne Dubois (1858-1940) is een wetenschapper in hart en nieren. Gefocust, eigengereid, ondernemend en vastberaden te vinden wat hij wil vinden, namelijk de voorloper van de Homo sapiens. Op Java groef hij duizenden botten op, of beter gezegd: liet hij duizenden botten opgraven door dwangarbeiders te plekke. Want dat is de keerzijde van het succesvolle onderzoek in die tijd en in dat deel van de Nederlandse koloniën: het echte zware werk werd niet door wetenschappers zelf gedaan. In Rechtop doet Tijs Goldschmidt onderzoek naar Dubois, het boek is het resultaat van een masterclass die hij gaf aan een aantal studenten van de Universiteit van Maastricht.

Samen met zijn studenten gaat hij op zoek in het Dubois-archief en bestuderen ze een aantal ongepubliceerde brieven. Wat was het voor man? Hoe was zijn contact met andere wetenschappers? Wat dreef de eerste paleo-antropoloog van Nederland, die volgens sommigen de Nobelprijs had moeten krijgen?

Goldschmidt beschrijft eerst het enerverende leven van de onderzoeker. Hoe hij van het landgoed De Bedelaer in Limburg terechtkwam op Java, waar hij zijn zeer belangwekkende vondst doet. ‘In 1891 en 1892 was het raak. Er werden een schedeldak, later ‘het schedelkapje’ genoemd, een linkerdijbeen en een kies gevonden van een mensensoort die ouder was dan de sapiens. Het schedelkapje had toebehoord aan een individu dat een groter breinvolume had dan voorouderlijke apen, maar kleiner dan een hedendaagse mens. Het leek de tussenvorm die hij zocht.’

Dubois was geen makkelijke man, hij was bang voor concurrentie en had geen vertrouwen in mensen die hem wilden helpen. In 1895, wanneer hij is teruggekeerd van Java, neemt hij min of meer tegen zijn zin een baan aan als hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam. Onderwijs geven en de bureaucratie die samengaat met het werk aan de universiteit waren niet zijn favoriete bezigheden. ‘Hij zou zich liever volledig hebben gewijd aan het uitwerken van materiaal en het publiceren over zijn collectie,’ aldus Goldschmidt.

Daarna volgt een aantal brieven van Dubois. Aan de regering om zijn concurrenten in diskrediet te brengen, aan collega’s over bijvoorbeeld een gezamenlijke publicatie, over de naamgeving van de Pithecanthropos of het katholieke geloof. Dat hing Dubois sinds zijn 13e niet meer aan, het valt ook lastig te rijmen met de evolutietheorie waar zijn onderzoek in het verlengde van lag.

Als laatste zijn er bijdragen van studenten van Goldschmidt, veelal essays in de lijn van het onderzoek dat hij samen met hen heeft uitgevoerd. Een enkeling heeft er een brief van gemaakt, zoals David Dixon die zijn geliefde schrijft over de masterclass. ‘Tijs is een goede verteller en ik vond zijn lessenreeks bijzonder intrigerend. Jij had het ook super interessant gevonden, dat weet ik zeker! Een van zijn boeken kun je je vast wel herinneren, dat met die gekke kaft van die Makaak dat thuis op mijn bureau ligt.’

Rechtop is inderdaad een boeiende en gevarieerde dwarsdoorsnede van het werk en leven van Eugène Dubois.

Arjen van Meijgaard

Tijs Goldschmidt –  Rechtop, Over denken, graven en schrijven van Eugène Dubois. Van Oorschot, Amsterdam. 128 blz. € 17,50.