Weer leren samenleven met de wolf

Tongzoenen met een wilde wolf doen wolvenonderzoekers niet, maar hun gedrevenheid is niettemin groot. De voorplat van Wolven op het ruiterpad, het nieuwste boek met essays van gedragsbioloog Tijs Goldschmidt, lijkt zo’n tongzoen haast wel te suggereren, maar in de verklaring van het omslagbeeld staat dat het gaat om de Tibetaanse wolf Heiko die de mond likt van onderzoeker Werner Freund; een teken van erkenning.

Goldschmidt is zoals bekend een essayist van naam, die schijnbaar moeiteloos biologische thema’s koppelt aan culturele, daarbij filosofische en kunsthistorische terzijdes niet schuwt en zijn verhalen ook nog licht en toegankelijk houdt. Er zijn er meer die zich met vergelijkbare onderwerpen bezighouden, maar het is niet iedereen gegeven om elk essay opnieuw in staat te zijn je ervan te weerhouden het boek even weg te leggen.

Dat is knap, want het is natuurlijk onmogelijk om voor alles even veel interesse te hebben, maar als Goldschmidt het aanraakt, wil je al snel weten waar het toe leidt. Het wonderlijke jachtgedrag van de klapekster, de door archivarissen gevreesde papierschade die door digitalisering toch maar mooi minder bedreigend wordt voor conservering van oude bibliotheken, de verspreiding van tulpensoorten, onze cultureel bepaalde weerzin tegen het eten van insecten of de rol van schaamte in het beeldende werk van Marlene Dumas… Wees eerlijk: hoe vaak gaat iemand daar nu eens dieper op in, waarbij de aangedragen aspecten ook nog eens in een breder verband wordt geplaatst?

Goldschmidt zei zelf ooit, zo leert het omslag, dat ‘een essay of persoonlijke beschouwing zou moeten lezen als een brief aan een goede vriend of vriendin’. Maar wie schrijft er nog lange brieven en dan ook nog zo uitvoerig en erudiet als in deze essays? Je zou het willen, maar met wat inlevingsvermogen kun je deze bundels natuurlijk wel zo gebruiken. Goldschmidt als penvriend.

De wolf krijgt ruime aandacht in deze verzamelde epistels, die veelal eerder gepubliceerd werden in NRC Handelsblad. Dat tot de verbeelding sprekende dier kennen de meeste Nederlanders slechts uit sprookjes en verhalen als Jungle Book, niet zelden in een boosaardige rol. Bovendien vermenselijkt, wat Goldschmidt juist verboden werd:

Ik ben ooit vrij streng opgeleid bij de Leidse gedragsbiologen, of ethologen zoals ze toen heetten, in de geest van Niko Tinbergen, medeontvanger van een Nobelprijs in 1973. Het projecteren van menselijk gedrag en eigenschappen op dieren was in die kringen taboe. Juist om te voorkomen dat je, in plaats van het dier te leren kennen, in het gunstigste geval iets over mensen, inclusief jezelf, te weten kwam.

Daarmee komt Goldschmidt tot het inzicht dat alle ophef over de terugkeer van de wolf vaak op belegen aannames stoelt en dat het enige wat we nodig hebben, het zoeken naar nieuwe omgangsvormen is. Er zijn landen waar de wolf nooit is weg geweest, waar deze dieren zonder al te veel problemen met mensen samenleven. Hier is de wolf teruggekeerd na een lange periode van afwezigheid. Dat is gewoon even wennen. En we moeten eerlijk zijn:

Angst voor wolven, die volgens de christelijke traditie de duivel in vermomming representeerden, komt, behalve onder schaapherders en veeboeren, ook voor bij jagers. Zij beschouwen wolven, niet geheel ten onrechte, als directe concurrenten. Jagers en wolven zitten namelijk achter dezelfde prooidieren aan: reeën, herten, everzwijnen en hazen. Jagers zijn in feite gewapende primaten, die in talloze wolfloze ecosystemen met graagte de honneurs waarnemen. Wolven hadden ze eerder, net als beren, met veel ijver uitgeroeid. Tegenwoordig blijven de jagers de populaties van hun begeerde prooidieren liever zelf reguleren dan dat ze dat overlaten aan teruggekeerde wolven. Opmerkelijk is dat ze daarbij grif gebruikmaken van jachthonden, nota bene verre nazaten van een uitgestorven tak van wolven.

Belangrijk is ook welke rol de wolf speelt in het versterken of weer opbouwen van noodzakelijke ecosystemen. Lees maar hoe het aantal (gevreesde) teken afneemt door de terugkeer van de wolf.

In een ander essay over de wolf erkent Goldschmidt bovengemiddeld graag zelf zo’n dier te willen zien, of in zijn woorden, er een te willen ontmoeten en noemt dat ‘wolfsverwachting’. Een mooie constatering is dat wolven, ondanks de genoemde christelijke weerzin ertegen, juist heel christelijk genoemd kunnen worden: ‘een wolvenroedel heeft meer weg van een ideaal christelijk gezin’. Ofwel mannetje, vrouwtje en enkele kinderen, die na verloop van tijd zelfstandig huns weegs gaan.

Goldschmidt komt helemaal op dreef als hij de Nederlandse regelzucht en ambtenarij bespot, waaraan zelfs de wolf zich dient te houden op straffe van een etiket als ‘probleemwolf’. Inburgeren is een plicht, die in dit landje nog verder gaat dan je zou denken. En dat terwijl ‘alle hondenrassen, van Deense doggen tot pekineesjes, is inmiddels door vergelijkend DNA-onderzoek vastgesteld’ van wolven afstammen.

Wolven op het ruiterpad is een rijke bundel, die dus niet alleen over wolven gaat. Fascinerend zijn eveneens de teksten over de twee Papoea’s, die Amsterdam bezoeken, waarbij Goldschmidt laat doorschemeren dat dit volk door de geschiedenis heen altijd het slachtoffer is geweest en gebleven van externe machthebbers en over Rudy Kousbroek, die een grote bron van inspiratie was voor de jonge Tijs.

André Keikes

Tijs Goldschmidt – Wolven op het ruiterpad. Over mensen en andere roedeldieren. Athenaeum–Polak & Van Gennep, Amsterdam. 224 blz. € 20,99.