Onder de radar van de normatieve samenleving

Homoseksualiteit en sport blijft, vooral in teamverband, ook in deze eeuw nog altijd een ongemakkelijke combinatie. Zelfs als je supporter bent, zie de ‘Roze kameraden’ bij Feyenoord, dan nog ben je doelwit van pesterijen en intimidatie, terwijl ze toch het meest gaye clublied van Nederland zingen. Nou verwacht je homofoob gedrag eerder bij voetbal, dan bij hockey, van oudsher toch de sport waar de hoger opgeleide, rijke kinderen met meerlettergrepige voornamen naartoe gaan. Als je De laatste man van Pepijn Keppel leest dan blijkt er in de praktijk niet zo heel veel verschil te zijn.

In De laatste man komt heel duidelijk naar voren hoe Keppel erachter komt dat hij meer op jongens dan op meisjes valt. Dat leidt niet direct tot meer zelfvertrouwen, want de school- en sportomgeving is niet meteen de juiste plek om jezelf te outen. Te onveilig, zeker als je als jongen gepest bent op school en je probeert je zoveel mogelijk te conformeren aan de groepseisen. Aan de ene kant vormt hockey een uitweg voor Keppel, omdat hij zich dan kan onttrekken aan school en een bepaalde status weet te verwerven, aan de andere kant levert de hockeygroep met de eigen kleedkamer- en doucherituelen nieuwe spanningen op. Keppel komt wel bij psychologen aan tafel, maar die krijgen het hoge woord er niet uit.

Intussen klimt Keppel, naarmate hij ouder wordt, wel steeds meer op naar de top van Nederland. Het schelden blijft echter overal hetzelfde. ‘Wat een gaybal. Je bent toch geen mietje, knijpen in je stick.’ De mentale en fysieke problemen (die een uitkomst lijken te zijn) verhinderen dat Keppel zijn grootste sportdromen kan najagen. Ook bij hem, terwijl hij uit een stabiele omgeving komt met liefdevolle zich opofferende ouders, komen zelfmoordgedachten voor. Dat is de harde werkelijkheid van homoseksualiteit en topsport.

Je leest De laatste man niet omdat het een literair hoogstandje is, daarvoor zijn de beschrijvingen te expliciet:

Ik leefde in een schijnwerkelijkheid, een dubbelleven. Ik voelde dingen die ik niet van mezelf mocht voelen, dacht dingen die ik niet mocht denken. Ik was een ketter die probeerde onder de radar van de normatieve samenleving te vliegen totdat hij zeker wist een afvallige te zijn.

Net als Confettiregen van Splinter Chabot heeft De laatste man meer een maatschappelijke functie. Beide boeken laten zien hoe lastig het is om zelfs in deze tijden, in de meest gunstige omstandigheden, om uit de kast te komen. Keppel beschrijft daarbij heel intens de druk van de groep waartoe je je moet verhouden. Zijn boek heeft er in ieder geval voor gezorgd dat de discussie binnen de hockeybond nadrukkelijker gevoerd wordt over de zichtbaarheid van lbgtq+-ers. Het zijn kleine stapjes vooruit, maar elke stap is er één.

Coen Peppelenbos

Pepijn Keppel – De laatste man. Thomas Rap, Amsterdam. 208 blz. € 21,99.