Gedichten lezen als een persoonlijk avontuur

Grofweg een derde van de docenten die in Nederland poëzieonderwijs geeft, vindt zelf dat ze over onvoldoende kennis van het genre beschikken. Dat tweette poëzierecensent en universitair docent Nederlandse letterkunde Jeroen Dera onlangs. Uit Geert Buelens’ ‘Verdediging van de Poëzie’ is op te maken dat het erin Vlaanderen niet beter voorstaat.

Het middelbaar onderwijs schenkt nagenoeg geen aandacht meer aan de poëziecanon. Hogeschool- en universiteitsstudenten en hun professoren letteren laten er zich op voorstaan dat ze geen gedichten lezen, want dat ze die toch niet begrijpen en dat ze trouwens nog nooit gehoord hebben – laat staan iets gelezen hebben – van zogenaamd belangrijke, vooraanstaande dichters als Dirk van Bastelaere of Kees Ouwens.

Aan belangstelling voor gedichten en dichters schort het overigens niet, maakt Buelens in zijn boek Oneigenlijk gebruik (2008) duidelijk. En aan de kennisleemte is natuurlijk veel te doen. Poëzie lezen en lezen en nadenken over poëzie bijvoorbeeld. De afgelopen jaren verschenen al enkele toegankelijke boeken over het lezen en interpreteren van poëzie zoals Woorden temmen (deel 2), Zelf gedichten lezen en Dit gaat niet over grasmaaien die heel geschikt zijn voor beginnende of aarzelende poëzieliefhebbers en leraren. Judit Gera en Jos Kleemans voegen met Plezier in poëzie. Een handleiding poëzieanalyse voor de internationale neerlandistiek een interessante bijdrage aan dit genre toe, die ook voor Nederlandstalige neerlandici en leraren Nederlands heel lezenswaardig is en bovendien zeer geschikt is om inspiratie uit op te doen voor poëzielessen.

Judit Gera, emeritus hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde aan de Eötvös Loránd Universiteit in Boedapest en literair vertaler, en Jos Kleemans, filosoof en germanist, beschouwen het lezen van een gedicht als een persoonlijk avontuur dat behalve plezier ook herkenning, kennis, betovering en shock oplevert. Deze laatste vier effecten ontlenen ze aan Uses of Literature (2008) van Rita Felski. Haar theorie over de betekenis van literatuur voor lezers vormt de leidraad voor Plezier in poëzie. Felski’s lezersgerichte benadering paren Gera en Kleemans aan het verwerven van stilistische, cultuur-historische en biografische kennis en het zich bekwamen in het lezen en analyseren van gedichten.

Een zelfstandige en kritische lezer van poëzie worden vergt oefening. Daar draaien de auteurs niet omheen. Het plezier uit de titel staat niet voor oppervlakkig vermaak, maar voor de voldoening die je na een inspanning kunt voelen. Plezier in poëzie bevat naast een inleiding en een intermezzo met verwijzingen naar secundaire literatuur over poëzieopvattingen en begrippen uit de poëzieleer een stappenplan en 21 tussen 1892 en 2018 verschenen gedichten van Nederlandse en Vlaamse dichters die zijn voorzien van vragen en een interpretatie van de auteurs. Dat maakt het boek zeer geschikt voor zelfstudie. De analyses van Gera en Kleemans kunnen ook als richtsnoer voor eigen lessen over poëzie dienen.

De gedichten van onder anderen Hélène Swarth, Paul Demets, Leonard Nolens, Anne Vegter en Radna Fabias staan in chronologische volgorde. Elk gedicht is voorzien van verkennende vragen en een verklarend woordenlijstje, dat niet alleen praktisch is voor lezers voor wie Nederlands niet de moedertaal is, maar ook voor in de klas. Niet alle leerlingen zullen immers weten wat een jujube of een crucifix is. Bijzonder prettig aan deze uitgave is dat alle gedichten twee keer in het boek staan, een keer in de afdeling ‘Gedichten met woordenlijsten en vragen’ en nog een keer in ‘Interpretaties van de gedichten’. Dat nodigt uit tot een diepere lezing en maakt het volgen van de interpretaties van Gera en Kleemans eenvoudiger.

Het is jammer dat Gera en Kleemans niet voor een omgekeerd chronologische volgorde gekozen hebben omdat de nieuwste gedichten voor ongeoefende poëzielezers en -duiders toegankelijker zijn. Ze refereren aan actuele thema’s als de Nashville-verklaring, migratie en postkoloniale kritiek. Voor het begrijpen van het negentiende-eeuwse openingsgedicht ‘Voor andere vrouwen’ van Hélène Swarth is veel cultuurhistorische achtergrondkennis en kennis over stijlfiguren nodig, zoals uit de interpretatie van Gera en Kleemans blijkt. Ik kan me voorstellen dat een lezer die nog niet veel van poëzie weet al snel naar de titels uit het intermezzo, waaronder Op poëtische wijze (1996) van Ernst van Alphen en Maaike Meijer, zal grijpen, of zijn of haar lectuur onderbreekt om termen op te zoeken in het Algemeen letterkundig lexicon van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL) waarnaar Gera en Kleemans ook verwijzen. Dat is jammer, want de bedoeling van deze verder uitstekende handleiding poëzieanalyse is juist dat lezers eerst wat enthousiasme en zelfvertrouwen verwerven.

Het staat de lezer vrij om gedichten ‘te lezen zoals dat het beste bij zijn of haar leefwereld past’, schrijven Gera en Kleemans. De auteurs nodigen de lezer uit om vooral eerst zelf na te denken over de gedichten, die stuk voor stuk goed gekozen zijn, en daarna pas hun interpretaties te lezen. Deze duidingen zijn gedegen, soms verrassend en ze getuigen van een diep inzicht in poëzie. De bloemlezing, die Plezier in poëzie ook is, en de uitgebreide en zorgvuldige interpretaties maken dat de uitgave ook de moeite waard is voor de meer gevorderde poëzielezer.

Het is geruststellend dat Gera en Kleemans hun eigen lezingen soms bijstellen naar aanleiding van discussies met studenten en lezersreacties op Neerlandistiek.nl, waar de gedichten en interpretaties zijn voorgepubliceerd. Wat ze altijd doen, is tonen dat de inhoud van een gedicht nooit los van de vorm kan worden gezien. Als ze wijzen op het voorkomen en de functie van bijvoorbeeld antimetrie, een elisie of een hypogram leggen de auteurs meteen kort uit wat er met deze termen wordt bedoeld en hoe de stijlfiguur in het betreffende gedicht wordt ingezet.

Een voorbeeld van een aangevulde interpretatie is te lezen in het hoofdstuk over ‘Meeuwen’ van Judith Herzberg. Volgens Gera en Kleemans verwijst dit gedicht over machinale vernietiging naar de Holocaust. (Waarom zij dat denken, leggen ze uitgebreid en naar mijn mening zeer overtuigend uit.) Enkele studenten met wie ze het gedicht bespraken, waren van mening dat Herzberg in ‘Meeuwen’ ecokritiek levert. De verdwijnende vogels zien zij als ‘een metafoor voor de verwoesting van de natuur’. Beide interpretaties kunnen naast elkaar bestaan.

Felski’s theorie komt in sommige interpretaties van Gera en Kleemans terug. Zo is shock volgens hen een effect van het lezen van ‘Meeuwen’ als je in de kraan(vogel) een koelbloedige industriële moordenaar van soortgenoten herkent. Het gedicht ‘De weg’ van J. Bernlef, dat over Theo van Gogh gaat, ‘zorgt voor nieuwe kennis bij de lezer’, aldus Gera en Kleemans. Het citaat over de levens van Van Gogh en Breitner waarmee het gedicht opent, maakt dat de lezer zich in de kunstopvatting van beiden verdiept.

Het verband tussen maatschappelijke context, persoonlijkheid en stijl, zoals deze in de karakteriseringen van de twee kunstenaars naar voren komt, zorgt voor nieuwe kennis bij de lezer.

Betoverend werkte op mij het gedicht ‘Een kind als dit’ van Hans Tentije. De betovering wordt opgeroepen door het looprek van de kleuter. Het idee dat in de vijftiende eeuw al zo’n voortbewegingsondersteuning voor kleine kinderen bestond, vind ik eindeloos fascinerend. Hoe het kind en zijn looprek eruitzagen is te zien op de afbeelding van het achterpaneel van de Kruisdraging van Jheronimus Bosch dat ‘Christuskind met looprekje’ wordt genoemd die ook in Plezier in poëzie staat. Tentije schreef onder de titel Een kind als dit een reeks van in totaal zeven gedichten, wat mij meteen nieuwsgierig maakte naar de overige zes.

De spiegeling van de jonge en volwassen Christusfiguur op twee zijden van het schilderij en de verwijzingen naar het lijden van het kind, ‘zijn onbekende maar onheilspellende lot’ in de woorden van Gera en Kleemans, vallen onder wat Felski als het kennis-effect van literatuur beschouwt. De Bijbel en enkele kunsthistorische verhandelingen erop na slaan, is geen overbodige luxe om tot de kern van dit gedicht door te dringen. Die cognitieve benadering wordt in ‘Een kind als dit’ steeds weer doorbroken door de evocatie van een zich moeizaam voortbewegend kind in een mysterieuze omgeving, die bestaat uit woorden en beelden die ook zonder achtergrondkennis effect sorteren. En daarmee zijn we weer terug bij Felski die aan het slot van Uses of Literature benadrukt dat er geen strikte scheidslijnen tussen herkenning, kennis, shock en betovering bestaan. Lezersreacties zijn altijd ‘rommelig, wazig, gecompliceerd en tegenstrijdig’ en de affectieve, cognitieve en esthetische effecten van literatuur ‘onlosmakelijk met elkaar verweven’.

hoe manmoedig duwt hij zijn stroeve, driewielige looprek
niet voort, het houten handvat is zijn enige houvast
nu hij in al die naderende, wringende bochten nooit zijn grip
kwijt mag raken, de stangetjes van het gelaste
onderstel zijn zo fragiel, dat het dadelijk, daarginds
wel eens heel erg mis zou kunnen gaan

maar wie stuurde hem, met een klets op zijn gat, een ferme
klap op een van zijn broze schoudertjes, het ongewisse
van de wereld in, zonsopgangen, pesthaarden, dampende
mestvaalten, liefdesnesten, gebrandschatte gehuchten
en vertrapte graanakkers, veelbelovende regenbogen tegemoet?

Marie-José Klaver

Judit Gera en Jos Kleemans – Plezier in poëzie. Een handleiding poëzieanalyse voor de internationale neerlandistiek. Amsterdam University Press, Amsterdam. 192 blz. € 24,99.