Mijmeren op afstand

Dat er van niet-ingrijpen, het zo kenmerkende uitgangspunt van het daoïsme (taoïsme), een voor anderen soms als grote dreiging ervaren kracht uitgaat, leert de geschiedenis van deze mystieke en religieuze stroming. Door de eeuwen heen hebben machthebbers en groeperingen die zich door de daoïsten op de een of andere manier uitgedaagd voelden, hun best gedaan deze manier van denken en leven te vernietigen. Sinoloog en vertaler Jan De Meyer gaat in De weg terug specifiek in op de betekenis van Chinese kluizenaars, die eeuwenlang groot ontzag inboezemden met hun enigmatische afzijdigheid.

China heeft altijd totalitaire trekjes gehad, schrijft De Meyer, dat was al zo ten tijde van de eerste Qin-keizer, zo’n tweehonderd jaar voor Christus, maar Mao Zedongs Culturele Revolutie in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw sloeg alles. Tientallen miljoenen mensen lieten het leven en oude culturele schatten werden vernietigd. Slechts een kleine minderheid, schrijft De Meyer, maakte zich sterk om ooggetuigenverslagen uit de jaren van de maoïstische waanzin en chaos te bewaren. De overgrote meerderheid gaf zich over aan de nieuwe totalitarismen. En hij voegt daar fijntjes aan toe dat het in een dergelijke context ook geen verwondering hoeft te wekken dat iemand als Hitler in China een zekere mate van bewondering geniet.

Tussen de Qin-tijd en Mao liggen eeuwen, maar ten opzichte van de bewust gekozen afzijdigheid, levensbeschouwelijk of anderszins, hadden vorsten en andere heersers altijd een ambivalente houding. Het onderstreept de bijzonderheid van de vaak, maar niet altijd daoïstische kluizenaars. Enerzijds ondervonden zij steun, anderzijds moesten ze zich vrijwel permanent verhouden tot uiteenlopende bedreigingen. Tempels en abdijen waren geregeld doelwit en ook boekverbrandingen kwamen voor. De bevolking werd telkens voor de moeilijke keus gesteld tussen de als goede mensen ervaren kluizenaars en de macht van de heersers, die gehoorzaamheid eisten.

De Meyer stelt ook dat de hedendaagse opvattingen over daoïsme vaak versimpeld zijn, beperkt tot de filosofische werken van Laozi en Zhuangzi, maar dat je, om deze mystieke en religieuze stroming in zijn volle rijkdom te leren kennen, verder moet kijken. Daarbij vergelijkt hij de oeroude uitgangspunten met die van een zich eindeloos vertakkende boom, waarvan de wortels zo diep reiken dat de opeenvolgende vernietigingspogingen nooit fataal konden zijn. Een invloedrijk verschijnsel tussen leven en religie, waarbij voor dit laatste in het oude China niet eens een apart woord bestond, benadrukt de op ieder vlak heel toegankelijk schrijvende De Meyer.

Wat daoïsme nou precies inhoudt, is slechts bij benadering te zeggen, wordt wel duidelijk. De Meyer spreekt echter geregeld licht smalend over de ‘fake-daoïsten’, die juist dat doen wat de ware daoïst nooit zou doen. Bijvoorbeeld geld vragen voor diensten en zelfgeschreven boeken met ‘geheimen’ en zo inspelen op de ‘al dan niet verborgen verlangens van het koopvee’. Om er tussen haakjes en met duidelijk plezier aan toe te voegen ‘beloof meervoudige orgasmes, dan zit je altijd goed’.

Het zijn allemaal inleidende verklaringen, die op zeker moment uitkomen bij het verschijnsel kluizenaar, dat De Meyer eveneens kritisch bekijkt. Het roept volgens hem snel foutieve associaties op: te christelijk, te on-Chinees ook. Niettegenstaande zijn grote eruditie en indrukwekkende detailkennis, weet De Meyer ook de oppervlakkiger geïnteresseerde mee te nemen in het verhaal van een op het eerste gezicht marginaal fenomeen, waarlangs echter moeiteloos paralellen te trekken zijn naar onze tijd en wereld.

Om die paralellen gaat het hier echter niet. Dat is meer iets voor de lezer zelf. De Meyer beperkt zich, hoewel wat is beperking in deze context van talloze Chinese geografische en persoonsnamen en tijdperiodes, tot de overgeleverde verhalen en hoe er in de loop van de tijd mee omgegaan is. Hij definieert kluizenaars bijvoorbeeld als bovengemiddeld intelligente en vaardige mensen, die gemakkelijk een leidende maatschappelijke functie zouden hebben kunnen spelen, maar er toch voor kozen om de weg van de afzijdigheid te gaan. Dat ze niet hun invloed verloren, integendeel, die enorm vergrootten, blijkt wel uit de grote rol die hun bestaan altijd heeft gespeeld in dynastieke geschiedenissen en klassieke gedichten.

In De weg terug laat De Meyer er ook geen twijfel over bestaan dat het kluizenaarschap nog lang geen gedateerd fenomeen is. Hun thema’s, zoals individuele integriteit en het conflict tussen geweten en macht, zijn onverminderd van betekenis. En wie mocht denken dat de kluizenaar ver van de bewoonde wereld altijd ieder menselijk contact schuwt, kan terecht in het hoofdstuk Familiezaken, waaruit naar voren komt dat de teruggetrokken daoïst (of niet-daoïst, want zulke heremieten bestaan ook) soms met vrouw en kinderen samenleven of discipelen en volgelingen hebben.

Weinig benijdenswaardig was de positie van vrouwen die waren gehuwd met een man die pas na het huwelijk ontdekte dat hijzelf kluizenaarsneigingen had – neigingen die niet door de vrouw werden gedeeld. Dit was het geval in het gezin van Zheng Ao (866-939, ook Zheng Yunsou genoemd, ‘Oude-man-in-de-wolken Zheng’), (…). Zijn vrouw schreef hem brieven om hem aan te sporen naar huis terug te keren, maar Zheng gooide ze stuk voor stuk in het vuur zonder ze ook maar één keer te hebben gelezen.

Mogelijk aangeraakt door de daoïstische denktrant, al ligt academische twijfel natuurlijk meer voor de hand, is De Meyer opvallend terughoudend met welke stelligheid dan ook. Zo goed als elke term die hij aanvankelijk oppert, verwerpt hij vrijwel meteen weer. Omdat ze de inhoud niet volledig dekken of weer eens te veel naar het christelijke denken verwijzen. Veelzeggend is zijn overweging de Chinese kluizenaars systematisch aan te duiden als ‘machtsweigeraars’, om ook die benaming weer af te wijzen en de lezer zelf aan het werk te zetten: ’Doet u zelf maar eens de test en google ‘machtsweigeraar’ en u zult zien dat nagenoeg alle websites die zich aandienen naar Jezus verwijzen.’

Ook bij Athenaeum verscheen dezer dagen in de reeks Elementaire deeltjes het boekje Taoïsme van Michel Dijkstra, die wordt aangeduid als ‘onafhankelijk geleerde op het gebied van oosterse filosofie en westerse mystiek’. Hij werd onder meer bekend met zijn boek over de middeleeuwse theoloog en filosoof Meister Eckhart en zenmeester Dogen in 2019. In dit nieuwe uitgaafje belicht hij enkele taoïstische auteurs en gedachten, waarbij ‘de onpeilbaarheid van het taoïsme gerespecteerd’ wordt. Dijkstra’s keuze werd gebaseerd op de beschikbaarheid van Nederlandse vertalingen.

André Keikes

Jan De Meyer – De weg terug. Chinese kluizenaars en het daoïsme. Athenaeum–Polak & Van Gennep, Amsterdam. 304 blz. € 22,50.

Michel Dijkstra – Taoïsme. Athenaeum–Polak & Van Gennep, Amsterdam. 144 blz. € 12,50.