(Dit is een recensie uit 1982, uit het archief van Everhard Huizing)

Hoe een mens wordt ingehaald door zijn verleden

De naam Mulisch vermag nog steeds in brede kring irritatie te wekken. Zelfs mensen die nog nooit een letter van hem gelezen hebben matigen zich minstens een oordeel over zijn persoon aan. Zo zou Mulisch een ijdeltuit zijn (‘Telefoon voor mijnheer Mulisch’) en een politieke charlatan. Steevast duikt in dit verband weer het verhaal op over hoe Mulisch in de jaren zestig gewoon was rijdend in een open sportwagen aan demonstraties deel te nemen. Maar ook in de oordelen over zijn werk valt niet zelden een geërgerde toon waar te nemen. Wat men hem dan vooral verwijt is zijn neiging overal geheime verbanden in te willen ontdekken, een neiging die hem onder andere kwam te staan op de misprijzende benamingen ‘schertsmysticus’ en ‘obscurantist’. Naar mijn mening vaak terecht, zoals de vrijwel unanieme waardering voor zijn (later ook verfilmde) roman Twee vrouwen ook terecht mocht heten. Voor het eerst liet Mulisch de verhaallijn niet ten onder gaan in een slecht verteerbare brij van ontoegankelijke bedenksels en tot niets leidende beweringen over zo ongeveer het hele universum. Het was alsof Mulisch zich met deze roman willens en wetens aansloot bij de traditie, maar bovendien – want dat is op zichzelf natuurlijk nog geen verdienste – zonder zichzelf geweld aan te doen.

In De aanslag zet Mulisch deze lijn voort wat in mijn ogen zijn tot dusverre meest indrukwekkende roman heeft opgeleverd. Wel blijkt hierin dat hij verschillende van zijn stokpaardjes nog graag berijdt, maar hij doet dat minder dan ooit op de manier van kijk-mij-eens. De roman begint met een proloog en is verder ingedeeld in vijf episodes die zich respectievelijk in 1945, 1952, 1956, 1966 en 1981 afspelen.

In de eerste episode wordt verteld welke verschrikkelijke gevolgen de aanslag op een NSB-hoofdinspecteur van politie ‘in Haarlem’ heeft voor mensen die er niets meer mee van doen hebben dan dat ze toevallig in de buurt wonen van de plek waar de aanslag heeft plaats gevonden. Op een januariavond in 1945 wordt het gezin Steenwijk opgeschrikt door een serie revolverschoten. Voor het huis van hun buren zien ze een dode man liggen, die ze herkennen als de beruchte NSB’er Ploeg. Even later zien ze echter diezelfde buren het lichaam van Ploeg wegslepen naar een plek voor hun eigen huis. In de wetenschap dat dit represailles ten gevolge kan hebben van de kant van de Duitsers probeert de zeventienjarige Peter Steenwijk het lijk nogmaals te verslepen, maar daarvoor is het te laat. De Duitsers zijn al gealarmeerd. Peter weet te ontkomen, maar de overige leden van het gezin Steenwijk worden uit hun huis gehaald dat direct daarna in brand wordt gestoken. De twaalfjarige Anton wordt afgezonderd van zijn ouders naar het politiebureau gebracht. Daar brengt hij de rest van de nacht door in een stikdonkere cel, die hij blijkt te delen met een gewonde verzetsstrijdster. Deze probeert hem te troosten, maar houdt hem tevens voor niet te vergeten dat het de Duitsers geweest zijn die zijn huis in brand hebben gestoken en bindt hem op het hart geen geloof te hechten aan praatjes die de schuld daarvan in de schoenen van de illegaliteit schuiven, omdat die kon weten dat de aanslag tot represailles zou kunnen leiden.

Overigens: wie de gebeurtenissen rondom de aanslag in het boek vergelijkt met feiten uit de biografie van Hannie Schaft (of het op haar leven gebaseerde boek Het meisje met het rode haar en de gelijknamige film van Ben Verbong) zullen al snel enige parallellen opvallen. De verzetsstrijdster uit De aanslag heet weliswaar Truus Coster, maar Mulisch laat de datum van haar terechtstelling samenvallen met die waarop Hannie Schaft werd gefusilleerd 17 april 1945. Alleen al hierom is De aanslag mede te lezen als een eerbetoon aan Hannie Schaft.

Vlak na de bevrijding verneemt Anton dat zowel zijn ouders als zijn oudere broer nog in de nacht van de aanslag zijn vermoord. Hij probeert het verleden echter zo veel mogelijk te vergeten en zijn leven in te richten of er niets is gebeurd wat hem aanvankelijk nog goed schijnt te lukken ook. Heel symbolisch laat Mulisch hem het beroep van anesthesist kiezen. Het verleden krijgt uiteindelijk toch op allerlei manieren greep op Antons heden, ja zelfs krijgt het daarin pas definitief gestalte.

Mulisch koppelt hier via commentaren van de verteller intrigerende beschouwingen aan vast over de betrekkelijkheid van ons moderne tijdsbegrip. Anton wordt voorgesteld als een mens die in zekere zin ingehaald wordt door zijn verleden een voorstelling die in de proloog al heel mooi wordt voorbereid als Mulisch beschrijft hoe Anton een met een boom voortbewogen schip voorbij ziet gaan:

Dat vond Anton altijd het mooist een man die naar achteren liep om iets naar voren te duwen en tegelijk op dezelfde plaats bleef. Daar was iets heel raars aan de hand maar hij sprak er met niemand over. Het was zijn geheim.

Ditmaal eisen de beschouwingen echter niet al te nadrukkelijk de aandacht voor zichzelf op, zoals in veel van Mulisch’ vorige werk wel vaak het geval was, maar bepalen ze samen met de prachtige beelden het perspectief op het spannende verhaalgebeuren.

Veel waardering heb ik ook voor de evocatieve manier waarop Mulisch het straatrumoer van de actualiteit laat meeklinken: de anticommunistische rellen in 1956, Provo in 1968 en de anti-atoombewapeningsdemonstratie in 1981. Een en ander fungeert niet alleen als historisch decor dat eventueel best gemist had kunnen worden, maar voegt op een indringende manier nog een extra dimensie toe aan de thematiek, die in deze roman centraal staat: die van de tijd. Daarnaast gaat de roman ook nog over het probleem van de menselijke schuld: wie dragen uiteindelijk de verantwoordelijkheid voor de dood van Antons familieleden? De Duitsers? De verzetsstrijders? De buren die het lijk van Ploeg voor het huis van de Steenwijks neerlegden? Aan het slot van de roman heeft Mulisch nog een verrassende wending voor de lezer in petto, waardoor de thema’s van de tijd en de schuld ook nog eens hecht met elkaar verbonden blijken. Een schitterend boek.

Everhard Huizing

Harry Mulisch – De aanslag. De Bezige Bij, Amsterdam. 256 blz.

Deze recensie verscheen eerder in het Nieuwsblad van het Noorden op 8 oktober 1982.

(foto Harry Mulisch krijgt in 1986 in Groningen de Diepzee-literatuurprijs uitgereikt: Molendijk, Bart / Anefo, Nationaal Archief, CC0)

https://www.youtube.com/watch?v=6oKwFuyYYcE