Gedichten in alle talen van het Koninkrijk

Toen in 1990 Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1885-1985 van Ton Anbeek verscheen, bleek dat boek zijn titel maar voor de helft waar te maken. Aan de Nederlandse literatuur uit Vlaanderen was de auteur om hem moverende redenen geheel voorbijgegaan. Na de nodige kritiek beloofde hij wel om dat manco in een van de volgende drukken te herstellen en dat deed hij ook: een paar jaar later verscheen er een nogal beperkt herziene druk onder de titel Geschiedenis van de literatuur in Nederland 1885-1985. Ik kon er wel om glimlachen. Maar dat ook die nieuwe titel de lading lang niet dekte, had ik destijds niet zo door.
Pas toen ik onlangs door De eerste bloemlezing van de Nederlandse poëzie, samengesteld door Tsead Bruinja bladerde, realiseerde ik me dat ‘de literatuur in Nederland’ natuurlijk niet alleen maar geschreven is in wat vroeger het abn heette. Fries, Limburgs, streektalen, de talen van Caraïbisch Nederland en die van immigranten uit heel de wereld die hier hun verhalen en gedichten schrijven, horen er vanzelfsprekend ook allemaal bij. Of zoals Bruinja het in zijn ‘Nawoord’ stelt:

Mij stond een bloemlezing voor ogen met poëzie geschreven in andere talen dan de Nederlandse, door mensen die in het Koninkrijk der Nederlanden wonen of woonden. Op die manier kon pas echt ‘het verhaal van Nederland’ verteld worden.
[…]
In De eerste bloemlezing van de Nederlandse poëzie moesten gedichten staan die in veel eerdere bloemlezingen ontbraken. Het boek moet een gesprek openen over wat we onder ‘Nederlandse poëzie’ verstaan. Het liefst zou ik zien dat er nooit meer een bloemlezing verschijnt met louter Nederlandstalige poëzie.

Hoewel ik ernstig vermoed dat die laatste wens vooralsnog geen werkelijkheid zal worden, is er natuurlijk veel voor Bruinja’s stelling te zeggen. We wonen hier immers niet uitsluitende onder abn-taligen – die misschien zelfs wel in de minderheid zijn. Omdat ‘het’ Nederlands natuurlijk toch de gemene deler vormt die Friezen met Antillianen en Zeeuwen met Koreanen laat communiceren, zijn de meeste gedichten in de bloemlezing wel van een vertaling voorzien. Zoals bij dit gedicht van Groninger Lammert Voos:

Zagreb juli ’94

thoes smakbekken wie noar aigenste wichtje
mor hierzoot op betonnen balkon van ons kantoor
dailen wie as bruiers sigaretten en bier

morgen weerom noar Nederland loaten wie
oorlog, dij toch al noeit van ons waas,
achter mit homzulf

nou vieren wie op dizze vaaierkaante meter
onze zinloze aanwezeghhaid mit
Karlovačkobier en Bosnische tabak

gustern waren wie nog kammeroaden,
of dat mergen ok anders is,
bin nait zo wis van

De vertaling is van de dichter zelf:

Zagreb juli ’94

thuis verlangen wij hevig naar hetzelfde meisje
maar hier op het betonnen balkon van ons kantoor
delen wij gebroederlijk sigaretten en bier

morgen gaan we terug naar Nederland, laten wij
de oorlog, die toch al nooit van ons was,
achter met zichzelf

nu vieren wij op deze vierkante meter
onze zinloze aanwezigheid met
Karlovačkobier en Bosnische tabak

gister waren we nog vrienden
of dat morgen nog zo is,
ben ik niet zo zeker van

Een Groningse, Nederlandse, mijmering in den vreemde. Die een jaar later, in juli ’95, een pijnlijk uitroepteken kreeg met de val van Srebrenica. Veel van de gedichten in streektalen zijn een stuk lichter van stof. En opvallend vaak gaan ze ook over taal, zoals het sonnet van Jace van de Ven, waarin hij de sterke aanwezigheid van het Frans in het Tilburgse dialect aanstipt. Ook hier is de vertaling van de dichter zelf.

Sonnet met Frans/Tilburgse woorden

Wilde wèlles een bietje affeseere
Nie dun hille tèèd stòn te klasjeneere
En meejpessant de zaok verrinneweere
Ik kan niet de hil toetmèm verastereere

Ik zal hier es een aander taol dicteere
En oe es flink teegen oewen appel peere
Ge kunt nondekanon oew kont nie keere
Of gullie kunt al niemer akkerdeere

Hoe kan ik oe ôot ònrikkemendeere
Te naostenbaaj as heere prissenteere
Agge nôot nie aanders doet dan limmeneere

En naa dènkte: wè stòttie toch te domineere
Ge moest es weete wèk hèb lôope prakkezeere
Hoe’k ut zo zègge zonder dèk hoefde jemineere

(enigszins vrije vertaling in het an)

Willen jullie je eens een beetje reppen
Niet ononderbroken staan te kleppen
En intussen de zaak laten verrekken
Ik kan niet alles all risk laten dekken

Ik zal een uit een ander vaatje tappen
En eens flink onder je zitvlak trappen
Je kunt verdorie hier je kont niet keren
Of jullie slaan alweer aan het koeioneren

Hoe kan ik jullie ooit eens aanbevelen,
Jullie als een soort van heren presenteren,
Als je nooit iets anders doet dan potverteren

En nou denk je: wat staat hij daar te kwelen,
Je moest eens weten hoe ik me liep af te vragen
Hoe het te zeggen zonder al te veel te klagen.

De bloemlezing bestrijkt de tijd van 1945 tot nu. Heel even hoorde daarom ook Indonesië bij het Koninkrijk, net als een paar decennia langer Suriname, terwijl de enkele Caraïbische eilanden nog steeds Nederlandse gemeenten zijn. Ook de poëzie van die landen en uit die periode vinden we terug in de bloemlezing. En soms hoeft die niet eens vertaald te worden. De Surinaamse dichter Kwame Dandillo (1922-1970) kennen we vooral als sociaal bewogen activist en poëet.

Bedankt

Bedankt voor al je kerken,
je whisky en penicilline,
je scholen en je sulfapreparaat,
ten koste van mijn vrijheid!

Je wettig huwelijk en je eetgerei,
jij met je echtscheiding en tractoren,
je bordelen en verkeersborden,
ten koste van mijn geluk

Bedankt voor je dierenbescherming
en je snelvurend geweer,
jij met je hoogconjunctuur,
ten koste van mijn volk

Bedankt voor je rechtspraak,
die geen onzer begrijpt
Je dividend en je obligaties,
Jij wordt bedankt voor alles
Ten koste van niets kreeg jij alles
maar laat in Godsnaam mij vrij!

Alle afkomsten, achtergronden en invalshoeken, alle standpunten en ervaringen, en vooral: alle talen die het Koninkrijk der Nederlanden rijk is, samengebracht in 101 gedichten. ‘Deze dichters helpen ons […] om te begrijpen wie wij zijn en kunnen zijn,’ aldus Bruinja in zijn ‘Nawoord’. Maar ‘Bij België heb ik een grens getrokken’. Dat was vooral omdat hij, toen hij met dit project begon, Dichter des Vaderlands van Nederland was en niet omdat hij het manco van Anbeek tot voorbeeld nam. Bruinja denkt dat er in ‘een ideale wereld […] over een paar jaar een veel dikker en vollediger overzicht van de poëzie [verschijnt], geschreven van Schier tot Brussel met uitstapjes over de Duitse grens’. Hij laat daarbij in het midden of hijzelf daar mee aan de slag wil. Het zal in ieder geval een hels karwei worden, maar ik kijk er nu al naar uit.

Jan de Jong

Tsead Bruinja (samenstelling) – De eerste bloemlezing van de Nederlandse poëzie. 101 gedichten uit het Koninkrijk van 1945 tot nu. Querido, Amsterdam-Antwerpen. 280 blz. €22,99.