Dichter en aap – Een sonnet van C.O. Jellema

Dichter C.O. Jellema (1936 – 2003) spreekt zijn voorkeur voor de vorm van het sonnet uit in het filmportret dat Coen Peppelenbos en Hans Sprakel in 1992 van hem maakten: ‘Voor mijzelf is het vormvaste gedicht, dus met name het sonnet, maar ook de ode, zélf als het ware een inspiratiebron. Het feit dat je binnen een bepaald vormkader moet zeggen wat je wilt zeggen, de opbouw van het sonnet als zodanig, en ook van de ode, dat zijn aspecten die ook inspirerend zijn. De beperkingen die het oplegt en dat je binnen die beperkte mogelijkheden allerlei variaties kunt toepassen. Dat is inspirerend.’ Hier klinkt een echo in door van Goethes beroemde regel ‘In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister’. Jellema was germanist.

Van alle sonnetten die Jellema schreef is het volgende zonder meer een van de markantste.


Het heeft als bijschrift ‘Bij een schilderij van Matthijs Röling’.

‘Dichter en aap’ is een typisch Jellemagedicht, waarin de relatie tussen het individu en de werkelijkheid centraal staat. Dat wordt al duidelijk in de eerste regel: ‘Zo werd beteugeling in hem een beeld:’. Op deze manier neemt de dichter de hem omringende wereld waar. Hij doet dat vanuit de behoefte om het waargenomene vast te leggen in een bepaalde vorm. Jellema roert in zijn gedichten vaak een ‘gescheidenheid’ aan tussen een buitenwereld en een binnenwereld. Met poëzie probeert hij die gescheidenheid op te heffen. In dit geval gebeurt dat door middel van het schilderij dat in dit sonnet wordt beschreven als een ‘beteugeling’ van de werkelijkheid. Die beteugeling wordt als beeld opgeslagen in het geheugen.

Op het schilderij verliezen de dingen belangrijke kenmerken en ze krijgen er andere voor terug. Het bronzen beeld van het paard heeft geen gewicht, maar krijgt wel een huid. In het tweede kwatrijn komt er een mens tevoorschijn. Ook deze verliest in de afbeelding veel van wat hem in de werkelijkheid kenmerkt. Het hoofd en de handen zijn er wel, maar de rest van het lichaam is geworden tot een kostuum en een gesteven hemd. Er zit geen lichaam onder. In de terzinen wordt de aap geïntroduceerd. Het levenloze bronzen paard en de levende aap omgeven de levende man en lijken tot verschillende klassen te behoren maar uiteindelijk bestaan ze alle drie uit streken verf. Het afgebeelde verwordt tot afbeelding. De werkelijkheid laat zich niet toe-eigenen. De ‘gescheidenheid’ valt niet op te heffen.

Het schilderij waarnaar Jellema verwijst is een portret van hemzelf dat tussen 1975 en 1985 werd geschilderd door Matthijs Röling. Op het schilderij is de dichter afgebeeld op een negentiende-eeuwse bank in een lichte kamer met grote vensters. Hij heeft zijn rechterarm over de rugleuning van de bank gelegd. Zijn linkerarm rust op zijn benen. Hij draagt een bruin kostuum, met een vlinderdas op een wit overhemd. Peinzend kijkt hij door een raam dat zich buiten het kader van het schilderij bevindt. Achter de dichter is een schoorsteenmantel geschilderd met daarop een bronzen paard. Ernaast staat een bed met daarop een gestreepte sprei. Voor dat bed, op de glanzende plankenvloer, zit de aap. Het beest zit een beetje ineengedoken naar zijn eigen tenen te kijken met de armen om de knieën, zoals apen soms kunnen zitten terwijl ze worden gevlooid.

Zowel het schilderij als het sonnet laten in het midden hoe die aap daar in die kamer terecht is gekomen. Jellema zei daar in de eerdergenoemde film het volgende over: ‘Oorspronkelijk zat ik in deze kamer in gezelschap van iemand anders, maar dat portret was erg mislukt, dat vond Matthijs zelf ook, en hij heeft die figuur weggewerkt en toen ontstond het probleem dus: hoe moet ik die lege ruimte opvullen.’

Wie was de raadselachtige figuur die daar werd overgeschilderd? En waarom moest deze plaatsmaken voor de aap? Het antwoord op deze vragen is te vinden in de Jellemabiografie van Gerben Wynia. Daaruit blijkt dat de geschiedenis van het schilderij al op 10 juni 1966 begint, met een ontmoeting tijdens een bijeenkomst van een gesprekskring voor homoseksuele mannen en vrouwen in Amsterdam. Het is twee jaar nadat Gerard Reve in een van zijn brieven heeft geopperd: ‘Welnu: na ontzaglijk veel gepieker heb ik opeens begrepen, dat niet de homoseksueel, maar de maatschappij die zich er aan stoot, ziek is.’ In gesprekskringen zoeken mensen elkaar op om voor zichzelf een antwoord te vinden op de traditionele afwijzing zoals die tot dan toe was doorgegeven.

Bij de bijeenkomst komt Jellema Hans Stolp tegen. Hij valt onmiddellijk als een blok voor deze zes jaar jongere theologiestudent. Aanvankelijk leidt dat tot veel verdriet aangezien Stolp al een relatie heeft met een andere man. Jellema schrijft vele gedichten waarin de liefdessmart volop mag doorklinken en die uiteindelijk allemaal ongepubliceerd zijn gebleven. Jellema stuurt ze wel naar Hans Stolp. In oktober van hetzelfde jaar blijkt dat zijn vruchten af te werpen. Het is het gedicht ‘Helderziende’ dat Stolp overhaalt om zijn eerdere partner te verlaten. In dit gedicht is er sprake van ‘een prins die mij komt halen’. Stolp besluit de hem toebedeelde rol te accepteren.

Stolp en Jellema gaan samenwonen, iets wat in de jaren zestig van de vorige eeuw door de overgrote meerderheid van de bevolking in het geheel niet kon worden goedgekeurd. Als een man en een vrouw ongehuwd gingen samenleven was dat in veler ogen al iets zondigs, maar twee mannen, dat kon helemaal niet. Eerst woont Jellema nog een tijdje in zijn studentenkamer in Utrecht, vertrekt dan naar Groningen, verhuist vervolgens naar Tull en ’t Waal om zich uiteindelijk in 1971 samen met Stolp te vestigen in een mooie oude pastorie aan de Kerklaan in het Groningse Zuidhorn.

Het jonge stel, dat het traditionele patroon daar in het hart van het eeuwenoude dorp zo ostentatief komt doorbreken, ervaart vanaf het begin weerstand. Jellema trekt zich dat meer aan dan hem lief is. Hij zoekt contact met ruimdenkenden die eveneens in de plattelandsomgeving zijn neergestreken, veelal kunstenaars en intellectuelen, die door de oorspronkelijke bewoners bestempeld worden als ‘import’. Een van de creatieve geesten is Matthijs Röling. Jellema heeft de tegendraadse, figuratieve schilder een paar jaar daarvoor leren kennen. Ze kunnen het vanaf het begin goed met elkaar vinden, mede doordat Jellema een kunstopvatting heeft die overeenkomt met die van Röling. Hij omschrijft die in het genoemde filmportret als volgt:

‘Als je die scheiding zo kunt maken tussen abstract en figuratief, dan gaat mijn voorkeur uit naar figuratieve kunst. Die figuratieve kunst mag dan een hoge mate van abstractie hebben, maar mag niet oplossen in abstractie. Ik kan de esthetiek van bepaalde conceptuele kunst of lyrisch expressionisme wel navoelen, maar ik beleef er eigenlijk weinig aan. Misschien komt dat toch doordat ik ook de beeldende kunst in eerste instantie literair beleef, of dat ik er een verhaal in wil zien.’

In 1975 vraagt Jellema Röling of deze een dubbelportret van hem en zijn geliefde wil maken. Jellema en Stolp melden zich een voor een bij het atelier van Röling in Esinge om model te zitten. Als het portret klaar is, blijken zowel Jellema als Stolp niet erg gelukkig te zijn met de manier waarop ze door Röling zijn geschilderd. Vooral Stolp is erg ontevreden. Hij vindt dat hij is afgebeeld als een slaafse bediende van zijn partner die hem parmantig op de bank zit te negeren. Op 16 april 1977 organiseren Jellema en Stolp een vernissage in de oude pastorie. Ze nodigen familie en vrienden uit. Als het schilderij wordt onthuld, blijkt dat een groot deel van de gasten het ook nogal bijzonder vindt. Het geeft vooral Stolp een zeer slecht gevoel. Voor het eerst realiseert hij zich dat zijn relatie met Jellema een houdbaarheidsdatum heeft.

Het zal nog tot 1982 duren voordat die houdbaarheidsdatum ook daadwerkelijk verstrijkt. In dat jaar wordt Jellema verliefd op iemand anders. Het luidt het definitieve einde in van de relatie met Stolp. Om de scheiding uiteindelijk te bekrachtigen haalt de dichter in 1984 het portret van de zolder van de oude pastorie, waarop het inmiddels is beland. Hij brengt het naar Matthijs Röling met de opdracht om zijn ex van het doek te verwijderen. Röling haalt de verfoplosser erbij, krabt vervolgens de overgebleven verfresten weg en bedekt het ontstane gat met een nieuwe laag grondverf. Er is een lege plek ontstaan die dient te worden gevuld met iets anders.

Maar met wat?

Jellema legt in het filmportret uit dat het Matthijs Röling is geweest die de keuze heeft gemaakt voor de aap: ‘Ik heb het aan hemzelf overgelaten. Hij vroeg me wat ik daar wenste, maar ik zei: ‘Bedenk dat zelfs maar.’ En er was een heel conventioneel voorstel om daar een mooie bos bloemen neer te zetten. Maar dat vond hij toch niet zo’n geslaagd idee. En op een gegeven moment zei hij: ‘Het schilderij is weer voltooid.’ Het was intussen bijna tien jaar later. En toen bleek dat hij er een aap op had geschilderd.’ Röling had zelf een tamelijk aardse verklaring voor zijn keuze. Hij had een dergelijke aap op een Chinees schilderij gezien en die had hij wel leuk gevonden.

Hoewel de keuze van Röling tamelijk willekeurig aandoet, past hij toch wel heel goed bij de poëtica van Jellema. Het is dan ook niet voor niets dat de aap uiteindelijk eveneens een plek heeft gekregen in een van zijn sonnetten. Dieren staan dichter bij de natuur dan mensen. Zij ervaren niet die gescheidenheid die in het oeuvre van Jellema zo’n belangrijke rol speelt. De aap in het sonnet zit daar dus als een betere waarnemer van de werkelijkheid. Het schilderij, oftewel het ‘voortgebrachte schone’, is voor de aap een dwaze poging om de wereld te kunnen vatten. Maar het is niet de aap, maar de dichter die zich dit realiseert. Ze worden verenigd op het schilderij, maar blijven gescheiden als gevolg van de manier waarop de beschouwer ze interpreteert. De aap wordt zelfs melancholie toegedicht. Maar wie ervaart die melancholie? Om die vraag te kunnen beantwoorden moet de gescheidenheid tussen de dichter en de aap toch even worden opgeheven. Dat is wat Jellema hier doet.

Ronald Ohlsen

Het schilderij is nog tot 4 juni te zien op de tentoonstelling Binnen kijken bij Matthijs Röling in museum Wierdenland in Ezinge.

C.O. Jellema – Gedichten, oden, sonnetten. Querido, Amsterdam.
Gerard Reve – Brieven aan Josine M.1959-1975. Van Oorschot, Amsterdam.
Gerben Wynia – Aan rozen denk ik in de winter. Een biografie van C.O. Jellema. Rijksuniversiteit Groningen, Groningen. De publieksversie is uitgegeven door Querido en kost € 45,-.