Tussen begrijpelijkheid en verstaanbaarheid

De ooit op Tzum begonnen rubriek Artistiek Bureau is niet alleen uitgegroeid tot een volwaardig, online antiquariaat, maar eigenaar Nick ter Wal kan zijn liefde voor het bijzondere boek ook kwijt als uitgever. Met meestervormgever Martien Frijns heeft hij al een aantal eigenzinnige uitgaven op zijn naam staan en de laatste loot aan de verzameling is Huiskamerlyriek en atoompoëten van Harry Mulisch. Het betreft geen vergeten meesterwerk, maar de verzamelde poëziekritieken die Mulisch schreef tussen 1951 en 1954 voor het Haarlems Dagblad, De Groene Amsterdammer en Het Parool.

Voor de poëzie is die periode natuurlijk een goudmijn met de opkomst van de Vijftigers. Mulisch verdedigt en bejubelt dichters Remco Campert, Bert Schierbeek en Gerrit Kouwenaar en in het bijzonder Lucebert. In zijn recensies maakt hij voortdurend een onderscheid tussen de oude poëzie en de nieuwe poëzie. Als Ad den Besten een ‘kapseizende bloemlezing’ samenstelt dan kan Mulisch precies aanwijzen wat er verkeerd gaat.

Ziet men dan de brave Guillaume van der Graft met 10 bladzijden de belangrijke Hans Lodeizen overtreffen, die er maar 8 heeft, terwijl de grote stopperspil der Nederlandse poëzie, Lucebert, met luttele 6 blaadjes in een hoekje pruilt, dan is dat toch niet in orde.

Echt goed uitleggen wat hij goed vindt aan de nieuwe dichters kan Mulisch echter niet en hij draagt om zijn oordeel kracht bij te zetten het verschil aan tussen begrijpelijkheid en verstaanbaarheid, waarbij hij meer dan eens aangeeft dat hij sommige gedichten niet begrijpt, maar wel verstaat.

Wie een vers van zeg Bloem aanvaardt wegens zijn ‘begrijpelijkheid’, die heeft een fundamenteel verkeerde instelling tegenover de poëzie. Bloems verzen zijn poëzie ondanks hun ‘begrijpelijkheid’. Met begrijpelijkheid heeft poëzie niets te maken, met verstaanbaarheid alles.

De recensie leidt tot een korte en amusante polemiek met Hendrik de Vries, waaruit Mulisch niet direct met de beste argumenten op de proppen al moet hij knarsetandend toegeven dat hij het verschil tussen een jambe en trochee niet wist. Hij noemt De Vries ‘mijn agressor’ en zet hem weg als iemand die ’taalles’ gaat geven, maar gaat niet of nauwelijks in op de argumenten van De Vries.

Wie Huiskamerlyriek en atoompoëten leest komt er ook achter dat Mulisch misschien wel een goede smaak had en feilloos de dichters eruit pikte die later belangrijk werden, maar dat hij schromelijk tekortschiet in zijn duiding. Hij geeft impressies van bundel en zegt zelfs een paar keer dat de ruimte ontbreekt om dieper ergens op in te gaan. Bij een bespreking van Bert Schierbeek schrijft hij:

Een poging iets uit dit boek na te vertellen, bij voorbaat mislukt, zal ik niet ondernemen. Ook citaten laat ik achterwege; ze zijn zinloos buiten het verband.

Ook Marita Mathijsen, naast Ter Wal een van de samenstellers, beschrijft in haar inleiding dat Mulisch ‘moeizaam’ zocht ‘naar criteria om de experimentelen te beoordelen’, maar dat hij die niet nodig had aan te voelen wie huiskamerlyriek schreef en wie tot de atoompoëten behoorde.

Voor Mulischverzamelaars is dit boek natuurlijk een absolute must have. Je ziet de nog zoekende, jonge Mulisch aan het werk.

Coen Peppelenbos

Harry Mulisch – Huiskamerlyriek en atoompoëten. Samengesteld door Marita Mathijsen en Nick ter Wal. Artistiek Bureau, Groningen. 96 blz. € 25,-.

Het boek is hier te bestellen