Eindelijk, 220 jaar na hun dood, hebben Betje Wolff en Aagje Deken een schrijverssteen gekregen in de De Nieuwe Kerk in Amsterdam. De burgemeester van Purmerend, Ellen van Selm, met dichter Maartje Smits, Aafje de Jong van het Betje Wolff Museum, emeritus hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde Marita Mathijsen en directeur Annabelle Birnie onthulden de gedenksteen aan de vooravond van Internationale Vrouwendag. Andere schrijvers met een herdenkingssteen zijn: Multatuli (1820-1887), Hella S. Haasse (1918-2011) en Anton de Kom (1898-1945) zijn (1522 – 1590), P.C. Hooft (1581 – 1647), Joost van den Vondel (1578 – 1679), Da Costa (1798 – 1860), Johan Huizinga (1872 – 1945), Willem Frederik Hermans (1921 – 1995) en Louis Couperus (1863-1923).

Marita Mathijsen, die bezig is met een biografie over Betje Wolff, hield een rede ter gelegenheid van deze onthulling. Mathijsen roert daarin onder meer de waardering voor vrouwelijke schrijvers aan.

Mathijsen beantwoordt ook de vraag waarom de scheppers van Sara Burgerhart tot de interessantste schrijvers van de achttiende eeuw gerekend kunnen worden.

Maar de waarde van het duo zit niet alleen in hun enorme taalvaardigheid. Minstens zo belangrijk is wat zij juist door hun romans, maar ook met hun gedichten, en hun beschouwingen gedaan hebben voor de veranderingen in de mentaliteit. Ze hebben aan de wieg van veranderingen gestaan die vanaf de late achttiende eeuw langzaam maar zeker gemeengoed werden. Zij zijn heel vroeg in het signaleren van misstanden die indertijd nog niet beschouwd werden als misstanden. Of het om godsdienstige onverdraagzaamheid gaat, om onderdrukking van vrouwen, om afwezigheid van inspraak in de landsregering, om de handel in tot slaaf gemaakten, ja zelfs om stellingname tegen dierenmishandeling, je vindt hun aanklachten tegen dat alles in hun werk en in hun brieven. Ze pleiten voor tolerantie in geloof, voor emancipatie van vrouwen, voor instelling van een democratie, voor verbod op slavenhandel.

Lees de hele rede hier.

(foto: © Marita Mathijsen)