Vier bundels zijn in de race voor de C. Buddingh’-prijs, de prijs voor het beste poëziedebuut. Op zondag 11 juni wordt de winnaar bekendgemaakt.

* Alara Adilow – Mythen en stoplichten (Prometheus)

Mythen en stoplichten voert de lezer mee op een overrompelende, indringende en transformerende reis, van de onderwereld naar de sterfelijke wereld, tot zelfs naar de hemel daarboven. Adilow trekt alle taalregisters open. Juist via het groteske, grove, lyrische, juist via mythen, bijgeloof, religie, maar ook via beelden uit haar jeugd kan ze zich verhouden tot haar queerness, de worsteling met haar transitie, de breuk met haar moeder, verlangens, seksuele fantasieën en drugs, zonder ook maar een moment navelstaarderig te worden. Een fabelachtig debuut, waar in elk gedicht prachtige regels te lezen zijn: een bundel die herlezing vraagt.

* Laura Broekhuysen – Wij capabelen (Querido)

Al in het proza van Laura Broekhuysen zat poëzie. De vaak lange, stromende verzen in Wij capabelen draaien om universele thema’s: de band tussen moeder en kind, hoe ieder mens vroegere generaties en toekomstige in zich draagt, hoe een leven gestalte krijgt in relatie tot andere levens. Thema’s waar Broekhuysen taal voor vindt die minutieus, muzikaal en tastbaar is. In levendige gedichten toont Broekhuysen aangrijpend de kracht van herinneringen terwijl het cyclische leven ook uit de compositie van de bundel spreekt; stemmen cirkelen om elkaar heen, pogen elkaar te naderen, om tezamen een koor van nieuwe betekenissen te laten klinken.

* Babeth Fonchie Fotchind – Plooi (De Geus)

In Plooi verkent Babeth Fonchie Fotchind met poëtische middelen het woord ‘plooi’. Hoe te leven in een cultuur die je vreemd is, hoe jezelf te vinden na een breuk met familie, hoe klinkt je eigen taal als je moet laveren tussen je moedertaal en je nieuwe taal. Fonchie Fotchind dicht in een parlando stijl over de botsing tussen culturen, het lesbisch-zijn, de breuk met haar moeder, misbruik, een kinderwens en relatieproblemen. Maar haar stem, die ernstig en onderkoeld, teder en lichtvoetig is, maakt dat de poëzie nergens topzwaar wordt. Een veelkleurige, prachtige bundel waarin de taal zich uiterst lenig plooit naar de kracht van poëzie.

* Astrid Haerens – Oerhert (De Bezige Bij)

Met Oerhert schreef Astrid Haerens een indringend debuut over urgente thema’s. In de gedichten schemert pijn door, wordt een gevecht geleverd. Met een zichtbare buitenwereld, met eigen en maatschappelijke verwachtingen, met een lichaam dat aanvoelt alsof de ‘ledematen in een lange jas’ bijeen gehouden worden en een binnenwereld die de controle lijkt te verliezen. Je zou deze lichamelijke gedichten een worsteling met vrouw-zijn kunnen noemen. Haar rijke, beeldende zinnen vallen op. Ze vragen erom nog eens gelezen te worden, en nog eens, om bij iedere lezing meer glans te krijgen. En bij iedere lezing wint Haerens’ poëzie aan scherpte.

De jury bestaat uit: Sasja Janssen, Janita Monna en Seckou Ouologuem.