Meer denken, minder consumeren

Het filosofische werk De eendimensionale mens van Herbert Marcuse is bijna zestig jaar na zijn eerste verschijning opnieuw vertaald en uitgegeven. Als we Thijs Lijster in De Groene Amsterdammer en Bas Heijne in de NRC mogen geloven is dit werk ook nu nog actueel, en misschien wel actueler dan ooit. Na de eerste publicatie in 1964 werd het boek zeer veel verkocht en was het vooral onder jongeren populair, vanwege de ongekend harde antikapitalistische inhoud. Het is vaak die inhoud, en ‘De grote weigering’ – niet meer meedoen aan het systeem – die in samenvattingen over het boek genoemd worden. De ideeën van Marcuse bestrijken echter veel meer, zoals taalfilosofie, kritiek op filosofie als wetenschap, een analyse van de geschiedenis van de filosofie, enzovoorts. Dit wordt vaak te taai gevonden, maar vormt het grootste deel van het boek.

Het boek is moeilijk, en daarmee doet Marcuse zelf wat hij van filosofen verlangt. Hij wil namelijk dat grote metafysische concepten niet worden platgeslagen, niet worden ‘vertaald’ tot slechts de functie van die concepten. Dit klinkt ingewikkeld en vraagt om een concreet voorbeeld, en dat is precies de leeservaring die deze lezer had tijdens het lezen van De eendimensionale mens: smachten naar een concreet voorbeeld. Die voorbeelden worden maar spaarzaam gegeven. Treffend vond ik dat het concept ‘Zelf’ (hoe denk je dat je zelf bent), vaak wordt gereduceerd tot jouw functie in de maatschappij, of in mijn eigen vertaling: je baan. Marcuse vindt het belangrijk om bewust te zijn van deze reducerende vertaling, en die niet toe te laten, maar juist een waarachtige beschrijving te geven. Dat doet hij dan vanuit de ‘Kritische theorie’ met ‘dialectiek’ waarin de filosofen Karl Marx en Friedrich Hegel doorklinken (Marx en Hegel zijn als tweetal misschien ook dialectisch te begrijpen, als elkaars tegendelen, maar dat valt buiten deze bespreking).

Mensen zijn volgens Marcuse te eendimensionaal, en dat lijkt op twee vlakken zo te zijn. Ten eerste leefden mensen altijd in twee dimensies: hun verlangen en de werkelijkheid. Dat betekende dat zij iets wilden bereiken, en daarvoor wilden strijden. Deze mensen hebben een soort potentie tot revolutie. In de tijd waarin Marcuse dit boek schrijft, is de dimensie van het verlangen echter opgeslokt door de dimensie van de werkelijkheid. Daarmee bedoelt hij dat mensen elk moment direct hun verlangen kunnen bevredigen: een nieuwe koelkast, liefde kopen. Daarmee raken mensen versuft, en denken ze niet meer aan revolutie, maar aan consumptie. Om met Marx te spreken: directe behoeftebevrediging is opium voor het volk. Ten tweede, en hierover gaat het grootste deel van het boek, wordt de verbeeldingskracht van mensen ondermijnd. Om dit uit te leggen grijp ik naar het eindexamen Nederlands, vwo, van dit jaar. Een antwoord was dat het huidige kapitalistische systeem nog binnen de verbeeldingskracht van mensen past, maar een alternatief daarop niet.

Om aan te tonen hoe de verbeeldingskracht van mensen wordt ingeperkt, bespreekt Marcuse een groot deel van de filosofische geschiedenis. Hij begint bij Plato en Aristoteles (ook een dialectisch te begrijpen duo). Daarna krijgen positivistische denkers en vooral Wittgenstein veel kritiek. Beide denkrichtingen schrijven voor dat we universalia, metafysische concepten, ofwel concreet begrijpen ofwel algeheel verwerpen. Deze bespreking is misschien het moeilijkst te begrijpen, het meest interessant, en het minst geschikt voor een bespreking op een website over literatuur. Het leidt er echter toe dat metafysische concepten zoals ‘Zelf, Goed, Natie, Wil’ enzovoorts, niet meer uitgedacht worden. De analytische filosofie ten tijde van Marcuse maakt zich daar ook schuldig aan. Ook nu wordt er meer analytische filosofie bedreven dan metafysica.

Metafysica kan echter relevant zijn in het dagelijks leven van mensen. Het lukt mensen tegenwoordig om hun behoeften direct te bevredigen. Marcuse stelt dat mensen soms ‘valse behoeftes’ hebben. Het ingewikkelde is dat alleen die mensen zelf kunnen bepalen of hun behoeftes oprecht of vals zijn. Daarover schrijft Marcuse:

‘Vals’ zijn de behoeften die aan het individu worden opgelegd door bepaalde sociale belangen in zijn onderdrukking: de behoeften die het zwoegen, de agressiviteit, de ellende en het onrecht in stand houden. De bevrediging daarvan mag dan voor het individu zeer aangenaam zijn, dit geluk is geen toestand die moet worden gehandhaafd en beschermd als deze dient om de ontwikkeling van het vermogen (van hemzelf en anderen) om de ziekt van het geheel te onderkennen en de kansen te grijpen om de ziekte te genezen, tegen te houden. Het resultaat is dan euforie in ongeluk. De meeste van de belangrijkste behoeften om zich te ontspannen, plezier te maken, zich te gedragen en te consumeren in overeenstemming met de reclame, lief te hebben en te haten wat anderen liefhebben en haten, behoren tot deze categorie van valse behoeften.

Als ik dit doordenk dan zou het goed zijn als mensen de metafysische concepten ‘Wil’ en ‘Goed’ doordenken. Bijvoorbeeld door na te denken over de vraag waar hun verlangen vandaan komt, wat het betekent om iets te willen, wat willen is, en ook wanneer iets goed is, onder welke omstandigheden en voor wie, en vooral: wat is goed voor de gehele mensheid enzovoorts. Dat is een compleet andere benadering dan lui televisie kijken en door een reclame onbewust beïnvloed te worden en vervolgens iets te kopen wat je niet nodig hebt. Marcuse was hierdoor zeer kritisch over reclame, en zal zich, zou het mogelijk zijn, in deze tijd kapot schrikken over de hoeveelheid reclame en toch schreef Marcuse al: ‘Reclame, public relations, indoctrinatie, geplande veroudering zijn niet langer onproductieve overheadkosten, maar eerder elementen van basisproductiekosten.’

De maatschappij als geheel komt er nog slechter vanaf. Die is namelijk én rationeel én irrationeel. De technologische vooruitgang is rationeel en daarmee goed. (Marcuse zet rationeel tegenover irrationeel, en rationeel is dan positief bedoeld). Hoe die technologische vooruitgang wordt gebruikt is echter irrationeel. Arme landen worden uitgebuit, de natuur wordt kapot gemaakt, en we werken meer dan nodig is, gezien wat de technologische vooruitgang mogelijk maakt, en er is een enorme overproductie. Deze slechte eigenschappen van de maatschappij zijn er nu nog steeds en het is op dit punt dat Marcuse aan actualiteit blijft winnen. Vaak worden deze eigenschappen gepresenteerd als een noodzakelijke bijvangst van het systeem dat zorgt voor zoveel voorspoed. Nog steeds is het bezit van productiemiddelen de bepalende factor voor macht. Misschien is die nu meer dan in Marcuses tijd relevant, omdat kapitaal vergeleken met salaris steeds meer oplevert. Het belangrijke motto lijkt: ‘Het systeem zorgt voor de producten,’ met andere woorden: er wordt zoveel gemaakt dat alle mensen hun behoeften kunnen bevredigen.

Hoe een rationeel systeem eruit zou moeten zien, is niet helemaal duidelijk, maar ‘’rationeel’ is een manier van denken en handelen die gericht is op de vermindering van onwetendheid, vernietiging, wreedheid en onderdrukking,’ geeft wel een denkrichting. Dat de technologische vooruitgang nog niet heeft geleid tot minder stompzinnig werk, ook. Marcuse vraagt veel van de lezer, eerst om te beseffen dat we in het ‘Vrije Westen’ eigenlijk ‘slaven’ zijn. Dan dat onze verbeelding is gesloopt, onder andere door de filosofie en door al te lichtzinnige consumptie.

Daar lijkt hij ons dan achter te laten, zonder een daadwerkelijke oplossing. Toch zijn er hier en daar kleine aanzetten te vinden. Zo moeten mensen zich weer bewust worden van hun klasse, en hun eigen positie doorgronden. Kunstenaars zouden de verbeelding moeten helpen door de rationele maatschappij te laten zien. Vrij vertaald: na een lading dystopische romans is het nu tijd voor een lading utopische romans. Een probleem dat Marcuse constateert is dat kunstzinnige sublimatie (een moeilijk begrip: onvervulde verlangens worden in kunst symbolisch uitgedrukt; Marcuse: ‘Artistieke vervreemding is sublimatie.’) door het systeem ingekapseld: ‘De overwinning en vereniging van tegenstellingen, die haar ideologische glorie vindt in de transformatie van hogere in populaire cultuur, vindt plaats op een materiële grond van vergrote bevrediging. Dit is ook de grond die een ingrijpende desublimatie mogelijk maakt.’

Verder zou de revolutie moeten ontstaan bij een groep ernstig achtergestelden. Aangezien bijna iedereen een ‘gelukkig bewustzijn’ heeft, is het aan immigranten om echt in opstand te komen. In Nederland zijn er grote groepen die onrecht zijn aangedaan. Denk bijvoorbeeld aan de Groningers. Daar komt dan een parlementaire commissie over, er komen excuses, kortom: het wordt binnen het systeem opgelost. (Marcuse: ‘Terwijl de grote woorden van vrijheid en vervulling worden uitgesproken door campagne voerende leiders en politici, op de schermen, radio’s en podia, veranderen ze in holle klanken die alleen betekenis krijgen in de context van propaganda, zaken, discipline en ontspanning. Deze gelijkstelling van het ideaal aan de werkelijkheid getuigt van de mate waarin het ideaal is overtroffen.’) Wat nodig zou zijn is niet alleen dat het kabinet op zou stappen, maar dat de overheid niet ingericht is om grote bedrijven ten dienste te zijn. Op eenzelfde manier kan er naar boerenprotesten en demonstraties van Extinction Rebellion gekeken worden. De overheid wil proberen om aan de grieven van de boeren tegemoet te komen binnen het systeem, oftewel in overleg, en vooral door de boeren in te kapselen. De boodschap van de overheid is vaak begrip voor de boeren. Ook van de instituties zoals de politie na brandende hooibalen op een snelweg was eentje van begrip. Extinction Rebellion lijkt niet geïnteresseerd in een verandering binnen het systeem, maar van het systeem. Het resultaat is dan weinig begrip van de overheid, maar zelfs kinderachtige schermen om de protesten op de A12. Een televisieprogramma als Vandaag Inside is dan (op dit punt) met het aanmoedigen van boeren en het uitlachen van klimaatactivisten een normaliserende macht of negatiever geformuleerd: een spreekbuis van de zittende macht.

Ook de filosoof Thijs Lijster, die de inleiding schreef, probeert Marcuse naar het heden te halen. Een voorbeeld dat hij geeft is dat mobiele telefoons niet lang meegaan. Elke nieuwe versie houdt ons ‘gelukkige bewustzijn’ in stand, én put de aarde verder uit. De vraag die Marcuse zou stellen is of de behoefte aan steeds een nieuwe telefoon niet een ‘valse behoefte’ is, die wordt gecreëerd door ingebouwde aftakeling van de telefoon en onderwerping aan reclame. Daarbij komt nog de vraag of het gebruik van mobiele telefoons op zichzelf ‘Goed’ is. Is de telefoon niet vooral een middel om mensen dom te houden, hun concentratievermogen aan te tasten, af te leiden met allerhande onzin en vooroordelenbevestiging? Dezelfde vragen kunnen over alle sociale media gesteld worden, aangevuld met de vragen waarom mensen vrijwillig meedoen aan het verstrekken van data en of ze echt een diepgevoeld verlangen hebben op deze media te zitten. Het lijkt er eerder op dat het systeem niet alleen in het publieke domein macht heeft, maar ook steeds meer in het privédomein.

Het zal waar zijn dat minder zichtbaar wordt wie macht heeft. Toch zou het krachtiger geweest zijn als Marcuse hier wat meer over had geschreven. Wat moeten we bijvoorbeeld verstaan onder ‘systeem’, ‘overheid’ en ook ‘bedrijf’? Zijn deze concepten dan niet metafysisch? Verder beschrijft Marcuse uitvoerig hoe mensen eendimensionaal zijn gaan denken en daarom niet de verbeelding hebben om zich een ander systeem voor te stellen. Hij volgt Marx in het idee dat mensen de geschiedenis maken en niet de geschiedenis de mensen. Dit alles leidt tot de vraag: hoe komt het dat machthebbers (zowel bij Marx als Marcuse: eigenaren van productiemiddelen) dit systeem in stand houden? Wat is het dat hen drijft? Hebben ook zij een tekort aan verbeelding, zijn ze eendimensionaal? Hebben ze allemaal een ‘Wil tot macht’? Is het niet vernietigen van de aarde niet ook in hun eigen belang? Wat levert een extra miljard op als je er al honderd hebt? Wat denken zij over de metafysische concepten ‘Goed’ en ‘Wil’? Zijn hun behoeftes van kapitaalaccumulatie niet ook ‘vals’? Als ik onze premier vrij mag parafraseren, dan is visie niet nodig, maar moeten we vooral kunnen blijven barbecueën. Dit zegt iets over zijn geuite verbeeldingskracht én geeft een signaal aan de eendimensionale ‘gelukkige bewustzijnen’: ‘het systeem levert de goederen’. Anders geformuleerd: Het BBP/de koopkracht/economische groei is goed en nastrevenswaardig. Of dat ‘Goed’ is, staat niet open voor debat. Dit verengt de discussie, want als een rekensommetje dan klopt, is het goed om vervuilende (Marcuse zou ‘vernietigende’ zeggen) industrieën te voorzien van royale subsidies, iets wat dan ook daadwerkelijk gebeurt. Het tegengestelde gebeurt ook: aan alle mensen wordt gevraagd om minder lang te douchen, alsof dat een echte oplossing is, en niet een pleister in een koekenpan.

Het verzinnen van verbeteringen binnen het systeem is niet de grootste uitdaging. Na een verbod op rookreclame zou de overheid ook een totaalverbod op reclame in kunnen stellen. Dan gaan daar geen productiemiddelen meer aan verloren en dan kunnen mensen nadenken over hun ‘Wil’. Overproductie kan aangepakt worden, door enorme boetes uit te delen. Het is onnodig dat er zoveel kleren worden verbrand, bijvoorbeeld. Op eenzelfde manier zou de overheid producenten van technische producten kunnen verplichten een garantie van twintig jaar te geven, en een reparatieplicht. Dit kan voorkomen dat er steeds nieuwe producten nodig zijn. Laat kinderen in het onderwijs meer kritisch nadenken, ook over metafysische concepten. Laat producenten in vervuilende sectoren betalen voor hun vervuiling, en stop per direct met die te subsidiëren. Of na deze verbeteringen het systeem nog hetzelfde systeem is, is ook een interessante filosofische vraag.

Het verzinnen van vervanging van het systeem is veel moeilijker. Dat komt volgens Marcuse dus vooral doordat mensen te weinig verbeeldingskracht overhebben, en hun bewustzijn gevuld is met ‘valse behoeftes’ en reclame. Hier en daar komen nieuwe gedachten op. Het concept Degrowth past in het straatje van Marcuse: het wil vooral nadenken wat ‘Goed’ is en die kwalificatie niet alleen aan economische groei toekennen. Het wil vooral nadenken over welke economische groei ‘Goed’ is. Dat gaat in tegen de eendimensionaliteit van het huidige heersende economische denken, dat als je het kan optellen bij het BBP, goed is. Ook ecologie en collectief geluk worden hierin meegenomen. Misschien moeten deze begrippen ook als metafysische concepten benaderd worden. Misschien moeten filosofen en politieke partijen die een visie menen te hebben zich hierin verdiepen. Misschien geeft filosoof Thijs Lijster in zijn boeken Verenigt u! en Wat we gemeen hebben (over een klassenstrijd die hij voorziet, en dat publiek bezit steeds vaker privébezit wordt) ook al wat voorzetten. ‘Betekeniseconomie’, gemunt door Kees Klomp, wordt wat bekender.

Hoewel dit alles alle mensen aangaat, en er hier en daar initiatieven ontstaan, lijkt het weinig mensen te interesseren. De meeste mensen willen vooral dat hun ‘gelukkige bewustzijn’ niet gestoord wordt. Hier is volgens Marcuse een rol weggelegd voor de kunst. Waar dan behoefte aan is, is niet aan dystopische romans: hoe de wereld naar de knoppen gaat (in zekere zin blijft dat binnen het systeem), maar juist aan utopische romans: hoe we de wereld inrichten zodanig dat die ‘Goed’ is. Hoe ziet die wereld eruit? Wat voor banen zijn er dan? Hoe ziet het dagelijks leven eruit? Hoe worden politieke besluiten genomen en vooral op basis waarvan? Is hierin iets terug te vinden van de dialectiek van de ‘rationele en irrationele maatschappij’? Wat is ervoor nodig geweest om deze verandering te bewerkstelligen? In zekere zin is het makkelijk om het huidige systeem uit te denken tot in zijn ondergang en verder. We hebben schrijvers nodig met verbeeldingskracht! Ik wil Ilja Leonard Pfeiffer uitdagen om na een historische roman over de zwakheden van democratie een toekomstroman te schrijven over hoe het wel moet! Ik wil Emy Koopman vragen om na Het boek van alle angsten, het boek te schrijven zodanig dat het in het tweede deel nu goedkomt en hoe! Tommy Wieringa schijnt een boek over klimaat te schrijven, schrijf dan alsjeblieft hoe het goed komt, want hoe het fout gaat weten we al. Ik wil de hele horde klimaatdichters vragen om minder te constateren dat het fout gaat, maar om alle verbeeldingskracht in te zetten om te laten zien hoe het goedkomt. Laat geen mogelijkheid onbenut, schrijf vrij, laat de verbeelding vrij, schrijf iets nieuws, en het liefst iets wat geen oplossing is binnen het systeem, maar een verandering van het systeem.

Erik-Jan Hummel

Herbert Marcuse – De eendimensionale mens. Vertaald door Huub Stegeman. Atheneum-Polak & Van Gennep, Amsterdam. 304 blz. € 24,99.