Literatuur past altijd

In veel boekwinkels heb je ze: tafels met boeken waar de boekverkopers zelf enthousiast over zijn. Er zitten vaak met pen geschreven briefjes omheen gevouwen in een soms lastig te ontcijferen handschrift. Zou het wat? Toch wil je als enthousiast lezer zo graag een ander deelgenoot maken van je ontdekking. Ibe Rossel (Gent, 1999) verbindt in haar opmerkelijke debuut Shakespeare kent me beter dan mijn lief klassiek geworden (Engelstalige) literatuur met het hedendaagse leven en de vragen waar we allemaal wel eens voor komen te staan. ‘Wat ik lees, kan ik toepassen op hoe ik leef’.

Het is natuurlijk al vaker opgemerkt dat je ook vandaag de dag veel kunt leren van de grote namen uit de wereldliteratuur. Maar breng je het op die manier, dan klinkt dat wel erg stoffig. Rossel neemt haar eigen jonge leven als vertrekpunt, want dat doe je natuurlijk als je jong bent en de wereld onderzoekt op wat je mooi, aangrijpend of nuttig vindt.

Past daar literatuur in, is dat niet meer iets voor wanneer je ouder wordt? Verkeerde vraag. Literatuur past altijd, als je maar het juiste perspectief kiest. Om die reden gebruikt Rossel zes universele thema’s, waar iedereen vroeg of laat mee te maken krijgt. Harten veroveren bijvoorbeeld of je zin willen krijgen. Hoe doe je dat, wie kan je erbij helpen? En daar komt de literatuur binnen. Aan de hand van onder meer Jane Austen’s Pride and Prejudice en George Eliot’s Middlemarch is Rossel scherpzinnig in het verklaren wat je met die boeken aankunt. Bovendien doet ze dat in prachtige, licht Vlaamse bewoordingen en met redeneringen die er geen twijfel over laten bestaan dat ze inderdaad een veellezer is.

Het is natuurlijk wel ironisch dat ik aan de hand van een boek waarvan ik haast niemand kan overtuigen het te lezen, wil beweren dat je er altijd je zin mee kunt krijgen.

Over Eliot’s roman merkt ze op dat het boek ‘barst van de referenties aan draden, knopen, weefsels en spinsels’, om er aan toe te voegen dat je die kunt duiden als het onderling verweven zijn van alle mensenlevens. Als je dan je gelijk wilt halen, moet je dus wel weten wat je doet. De personages in Middlemarch, weet Rossel, hebben daar allemaal zo hun eigen methodes, kneepjes en technieken voor. Soms mislukken die en ook dat is goed om te weten. Maar geldig en bruikbaar is dit soort kennis tot de dag van vandaag.

Uiteindelijk zijn Shakespeare en Tindergebruikers op hetzelfde doel uit.

Rossel haalt hedendaagse muziek erbij, haar eigen vriendinnen, schrijvers en denkers, de houding van mensen ten aanzien van migranten, Facebookposts, de rol van alcohol en wat al niet. Zo blijf je niet hangen in een sfeertje van opgedrongen leerzaamheid, waarmee eerdere generaties zo’n weerstand tegen ‘hoge’ kunst en cultuur opbouwden. En Rossel is ook heel open over haar eigen drijfveren, pretenties en teleurstellingen. Bovendien zet ze Shakespeare en Jack Kerouac gebroederlijk in hetzelfde boek. Wereldliteratuur heeft immers vele gezichten.

De meeste besproken boeken worden voorafgegaan door korte biografische gegevens en wat inleidende opmerkingen, zodat je als beginnende lezer niet meteen met een hoofd vol vragen zit. Bij Pride and Prejudice wordt het hoofdstuk zelfs voorafgegaan door een chronologisch overzichtje van de gebeurtenissen. Waarom ook niet? Wie al vroeg wat meer grip heeft, zal immers ook eerder de hoofdlijnen herkennen. En daarmee de bruikbare handvatten voor je eigen bestaan.

André Keikes

Ibe Rossel – Shakespeare kent me beter dan mijn lief. Das Mag, Amsterdam. 184 blz. €22,99.