Ik was aan het wisselen

Teun de bromvlieg ligt opgebaard in de Lundia-boekenkast op een bierviltje. ‘Wij gaan hem heel erg missen,’ schrijft Detlev van Heest in zijn nieuwe gefictionaliseerde dagboek Parkeren in Hilversum. Er is weer sprake van gesofisticeerde dierenliefde. Niet alleen Teun gaat henen, maar ook poes Dibbes van Han en Lousje Voskuil. Dit lieve dier wordt niet minder node gemist. Door Han en Lousje, maar evenzeer door huisvriend Detlev en diens poes Kootje. Ondertussen stelt Detlev zich grimmig teweer tegen de kennelijk graag onbetaald parkerende inwoners van het Gooi.

Detlev van Heest woonde lang in Japan, vervolgens enkele jaren in Nieuw-Zeeland, maar na zijn scheiding van echtgenote Annelotte is hij, eind jaren negentig, terug in de polder. Zonder vrouw, huis en baan. Eerst zelfs zonder poes Kootje, maar die wordt uiteindelijk overgevlogen. Over zijn verblijf in Japan schreef Van Heest De verzopen katten en de Hollander (2010) en een jaar later Het verdronken land. Ook de charismatische vriend van zijn ex-vrouw, kreeg rond die tijd een naar hem genoemd eigen boek: Pleun. Nu schetst Van Heest, onbeschroomd, soms spottend dan weer humoristisch wat er daarna met hem zelf gebeurde: leven als in de jaren vijftig:

‘Ik heb vandaag mijn goed met de hand in de gootsteen gewassen en dat gaat ook.’ Om ons heen hing de was te drogen aan lijnen die ik kriskras tussen de balken had gespannen.

Hij heeft nog een klein netwerk van oude vrienden en relaties. Onder hen Frida Vogels, haar broer Kees, en zeker niet in de laatste plaats Han en Lousje Voskuil. Ze staan hem met raad, daad en af en toe wat geld terzijde. Het personage Van Heest is geen veeleisend man, hij gaat door de wereld zonder telefoon, tv of wasmachine, maar een dak boven je hoofd en iets te eten is toch wel het minste wat je nodig hebt. Aanbiedingen van luxe artikelen wijst hij meteen af, je wordt er immers geen beter mens van en voor je het weet ben je afhankelijk. Wat voor hem telt, gelijk de Voskuils, is conservatieve eenvoud en de liefde voor en van dieren.

Een platgereden overstekend dier, om het even of dat een zoogdier, een vogel of een insect is, op Detlev kunnen ze rekenen. Voor elk een waardig laatste eerbetoon. De Voskuils begrijpen dat. Ook zij worden week van elk harig snoetje. Zelfs dus van dat van een bromvlieg. En de vooroorlogse geranium, die nog van de ouders van Lousje is geweest, krijgt eveneens alle aandacht. Hij wordt Gerard gedoopt.

Is dat leuk, oubollig of ronduit jaren-vijftig humor, anders gezegd opa-grappigheid? Het zal sterk van de antenne van de lezer afhangen. Van Heest schetst ook de communicatie in echte handgeschreven brieven tussen huize Voskuil aan de Amsterdamse Herengracht en zijn eigen kamertjes, dan weer hier en dan weer daar, deels in de vorm van correspondentie tussen hun beider katten, Dibbes en Kootje. Zo kun je elkaar natuurlijk wat opener dingen zeggen zonder de ontvanger te krenken. Want het zijn immers de poezen die hier aan het woord zijn. Uit een kaart van Kootje aan Dibbes:

Ik heb het dagboek van Poef Campert gelezen. Dat viel niet mee. Poef is wel aardig, maar die Remco en zijn vrouw zijn vreselijke lieden. Van Remco mag Poef niet eens naast zijn tikmachine zitten. Dan sláát hij Poef. En die vrouw van die Remco, die deugt ook niet. Die scheldt op Poef. Nu is dat dagboek van Poef uitgegeven en die Remco en zijn vrouw steken het geld van Poef in hun eigen zak.

Na talrijke vruchteloze pogingen een baan(tje) te vinden, vaak aangereikt en ondersteund met referenties, door bemiddelde en/of invloedrijke vrienden en bekenden, komt Detlev uiteindelijk aan het werk als parkeercontroleur in Hilversum. Niemand snapt er wat van. Doe je dat echt? Tijdelijk zeker… Vast!? Maar wat Van Heest er vooral in aantrekt is het pretentieloze handwerk, een opvatting die wel overeenkomsten vertoont met Voskuils weerzin tegen de intellectuele aanmatiging van het werk op Het Bureau. Waar diens Maarten Koning geregeld opmerkt dat hij liever boer was geworden, vindt Van Heest voldoening tussen de ongeziene en vaak beschimpte collega’s van het parkeerbureau, op wie met dedain wordt neergekeken. Vrijwel iedereen heeft er buitenlandse wortels, Detlev incluis.

Zijn houding heeft masochistische trekjes, maar er zit ook iets in van eergevoel, zelfs pretentie: kijk mij eens, los van alles en iedereen, niet gehinderd door ambitie of verleid door flonkerende materie, mijn leven leiden. Daar kunnen jullie met je treurige materialisme nog een puntje aan zuigen.

Makkelijk is zijn werk echter allerminst. De bazen zijn onredelijk veeleisend en ook hypocriet, bijvoorbeeld als de in Hilversum belangrijke omroepwereld weer eens een uitzonderingspositie eist. En de collega’s gedragen zich, ieder op hun eigen manier, niet alleen onvoorspelbaar, maar vaak ook oncollegiaal en de geverbaliseerde parkeerders blijken doorgaans slechte verliezers. Vrouwen beginnen bij een bon aanstellerig te snikken tot ze merken dat het niet helpt en schakelen dan over op schelden en krijsen. Mannen schelden meteen en schakelen bij Detlevs stoïcijnse reactie over op dreigementen of zelfs fysiek geweld. De eerste reactie is bij iedereen altijd ‘Ik was aan het wisselen’. Maar daar trapt een ervaren parkeercontroleur niet in. Met gevolgen:

Bij een spoorwegovergang probeerde een automobilist over me heen te rijden (…). Kortom een normale werkdag.

Parkeren in Hilversum, dat zich afspeelt in de jaren rond de millenniumwisseling, begint met Walter Kempowski’s citaat ‘Alles frei erfunden’. Dat mag geen lezer van Detlev van Heest vergeten. Zoals poezen elkaar geen brieven schrijven, zo zal de parkeercontroleur niet altijd even ad rem en onbevreesd zijn als het Detlev van Heest hetende personage in dit boek. Maar je gelooft graag dat de Spartaans levende en de moderne tijd verafschuwende literaire kattenvriend grote overeenkomsten vertoont met de man, die tot het laatst met de in die jaren al hevig met zijn gezondheid sukkelende Han Voskuil in contact stond.

Wat Van Heests werk vooral zo aantrekkelijk maakt is de toch wel onverwachte dynamiek van een bewust onthecht bestaan. Hoe hij zich daarbij op enige afstand verhoudt tot de permanent oververhitte en nooit tevreden maatschappij en de daarin spartelende medemens. Dat komt prachtig tot uitdrukking in veel trefzekere observaties (‘Aan de overkant van het gangpad maakte een mooi meisje zich lelijk’) en diens beschrijvingen van zijn eigen bescheiden bestaan, waarin de verwarming bijvoorbeeld nooit aangaat. De boeken van Van Heest vormen samen met het al even autobiografische werk van J.J. Voskuil en Frida Vogels inmiddels een heel buitengewone synthese.

André Keikes

Detlev van Heest – Parkeren in Hilversum. Van Oorschot, Amsterdam. 544 blz. € 25.