De stelligheid van het ongewisse

Een gevorderde zeventiger is ze inmiddels; dichter, schrijver, vertaler Anneke Brassinga. Tijd om de balans op te maken van een uniek literair leven. Dat deed ze overigens al voorzichtig in het jaar dat ze veertig werd, staat in de nu verschenen bundel Crudités (Frans voor rauwkost), maar toen kon er ‘verwachtingsvol worden uitgezien naar wat komen gaat’. Toch verdwijnen de ongekende mogelijkheden van het woord niet, weet Brassinga, dus kun je er tot je laatste snik opgewekt mee doorgaan.

Crudités is er een geweldig voorbeeld van, tot in alle uithoeken van het boek ervaar je Brassinga’s niet aflatende geestdrift. In de stukken, deels eerder gepubliceerd, verwijst zij, als immer kundig en belezen, naar haar grote voorbeelden. Of dat nu Leopold is, Mallarmé, Gertrude Stein of Blaman, om er enkele te noemen. Want zij hebben allen het hunne bijgedragen aan het ongrijpbare fenomeen Brassinga, die weliswaar in onze jaren schrijft, dicht en vertaalt, maar haar literaire wortels duidelijk in een verder verleden heeft ‘toen de woorden nog zwaar waren van diep uit de taalmijnen gedolven, minerale betekenis’. Veeleisend, maar steeds verrijkend voor de lezer en zichzelf:

Poëzie is de stelligheid van het ongewisse: de dichter schrijft een regel, verwoordt een beeld, spreekt zich uit bezijden de waarheid (die tijdelijk niet in het geding is), en op slag is daarmee een situatie of locatie in het leven geroepen waaraan een waaier van aspecten verbonden is, alsof er bliksemsnel een boom ontspringt, een wolk spreeuwen begint te zwermen, zich een nachtwereld ontvouwt.

Door enige tijd in het taalkundig universum van Anneke Brassinga te verwijlen, zie je al snel in hoe ver we van die door haar bezongen uitgangspunten zijn afgedwaald. Bijvoorbeeld in haar ode aan Johan Paul Friedrich Richter ofwel Jean Paul (1763-1825), van wie ze ‘het mirakelse’ uit haar lievelingsboek in de Duitse taal uiteen probeert te zetten. Hij is, laat ze weten, een schrijver die in staat is tot het wonder ‘dat iedere zin die hij schrijft twee tegenovergestelde ladingen in zich verenigt’. En daarop volgt meteen een uitleg over diens tijd, waarin dit wonder zich kon voltrekken.

Gertrude Stein vertalen noemt Brassinga in een veelomvattende, uit 2019 daterende, lezing ‘een zenachtige bezigheid’, aangezien haar werk zo ontregelend is, maar tegelijk laconiek en stellig. En daarmee ‘een weldaad voor wie z’n brein opfrissen wil’. Aan zulke opmerkingen herken je de Brassinga-benadering; een combinatie van eruditie en complexiteit, maar voortdurend doorschoten met verrassende associaties, opmerkelijke taalconstructies of onverwachte woordcombinaties, die heel verklarend werken.

Een lezing of essay beginnen met een provocatieve en/of paradoxale bewering werkt daarbij uitstekend om een punt helder over het voetlicht te brengen. ‘Bijna altijd zijn de dingen ongeveer het omgekeerde van wat erover wordt beweerd,’ is de eerste zin van de bundel, om meteen maar even duidelijk te maken dat ‘het gedicht als genre niet per se gevoelig en al helemaal niet medemenselijk en fijnzinnig’ hoeft te zijn, zoals vaak wordt gedacht. Elders in Crudités stelt de dichter Brassinga het nog scherper:

Poëzie, ik houd er niet van; ze is meestal ongevaarlijk maar hinderlijk, als een wolk muggen die het zicht verduistert, die zich gonzend tussen mij en de taalloze wereld dringt, en ook nog steekt, irriteert. Gedichten die ik lees vergeet ik meestal zo snel mogelijk omdat ik wat ze aandragen al weet of niet wil weten, omdat ze te welluidend of te onwelluidend zijn, omdat de beeldspraak te bot of te hol is, de bedoeling te eenduidig. Wat dan rest is louter het ritueel van klinkklank waar het mensdom zich mee doodgooit en wakkerhoudt.

Maar ook:

Ik houd niet van poëzie maar soms is er geen ontkomen aan, omdat de erin doorklinkende beweegreden zo urgent is als een uitslaande brand. Die geblust moet, nu en hier, door mee te gaan in een ritueel waarbij iemand, vanuit de diepste nood, zijn stem verheft.

Het gaat hier om David Grossman, vooral schrijver van romans (‘die ik nooit las want van romans houd ik eigenlijk óók niet. […] ’). Om achterin alweer ironisch vast te stellen dat ze ook niet van oude mensen houdt (‘en van wijsheid weet ik het ook niet zeker’). Net zo min als van jonge mensen en dus van poëzie (‘dichten is nu eenmaal net zoals roken iets wat ik niet laten kan – ‘I, too, dislike it’). Zelf houd ik eigenlijk alleen van wie ik houd, is dan haar slotsom.

Het is een passende metafoor, die verwijst naar de kritische betrokkenheid bij en liefde voor literatuur, waarbij een mens altijd maar in een enkel geval precies vindt wat hij stilletjes hoopte. Brassinga vond alles overziend nog best veel literaire zielsverwanten en inspiratiebronnen. De bundel is rijkelijk gevuld met namen, verwijzingen, tekstfragmenten en ook complete gedichten.

Belerend kun je Brassinga’s toon niet noemen, daarvoor is ze ook te veel een kind van de wederopbouwgeneratie, die zich juist wilde losmaken van knellende conventies, maar haar vorsende ernst zal jonge 21ste-eeuwers toch snel als van een voorbije tijd voorkomen. In het slotessay, ‘Over wijsheid van ouderdom’, opnieuw geschreven in een aantrekkelijke balans van kennis, ernst en luim, kijkt ze terug op haar beginjaren, vroege motivatie om met taal te gaan werken, aangezien dat werk een grote mate van vrijheid beloofde, en waar haar dat gebracht heeft (‘Nadat ik dit had opgeschreven, ging ik de afwas doen’).

Het brengt haar in dit persoonlijkste stuk van de bundel tot overwegingen over ‘ouder of jonger zijn en worden’ (‘het bestaat niet, het is zinsbedrog!’) en het inzicht dat het heden de toekomst is van vroeger. Natuurlijk hadden ook anderen zulke inzichten, weet ze ook wel, en dan volgt weer zo’n bloemrijke, onnavolgbare uitweiding, die het fenomeen Brassinga zo typeert.

André Keikes

Anneke Brassinga – Crudités. De Bezige Bij, Amsterdam. 350 blz. € 24,99.