‘Er is altijd een ander, ouwe jongen.’

‘De mens denkt slechts in beelden,’ schreef Albert Camus in 1935 in zijn dagboek. ‘Als je wijsgeer wilt zijn, schrijf dan romans.’ En dus schreef hij een roman over de filosofie van het absurde. De hoofdpersoon van zijn roman De vreemdeling is de absurde mens Meursault. Hij is een vreemdeling voor zichzelf, voor anderen en voor de wereld. Meursault pleegt geen zelfmoord (volgens Camus het enige werkelijke filosofische probleem), maar een moord. Na een confrontatie van Raymond, Masson en Meursault met een paar Arabieren op het strand, wil Raymond met een revolver terug omdat hij is gestoken door één van de Arabieren. Meursault houdt hem tegen en gaat later alleen met de revolver terug naar het strand. Daar schiet hij éénmaal op de Arabier die Raymond stak. Hij pauzeert en schiet nog viermaal. Hij belandt in de gevangenis en wordt veroordeeld tot de doodstraf.

Het was van geen belang, zegt Meursault in De vreemdeling. Hij zegt dit herhaaldelijk omdat het leven volgens hem absurd is (de wetenschap dat we doodgaan en dat dit noodlot vaststaat bij de geboorte) en onverschilligheid het gevolg is van het absurde. Camus schrijft in zijn essay De mythe van Sisyphus:

In het dodelijke licht van het lot verschijnt de nutteloosheid.

Het absurde is niet de mens of de wereld, maar het leven van de mens in de wereld, want door de confrontatie tussen de wereld en de mens ontstaat het absurde.

Het absurde hangt evenzeer van de mens af als van de wereld. Het is op voorhand de enige band tussen hen.

We kunnen de wereld niet begrijpen, we kunnen de wereld slechts beschrijven, volgens Camus, en deze wereld die we niet kunnen begrijpen is de begrenzing van ons bestaan. Absurd is de confrontatie tussen het irrationele zwijgen van de wereld en het verlangen van de mens naar eenheid en luciditeit:

Het absurde ontstaat uit de confrontatie van de mens die vraagt, en de wereld die op een onredelijke wijze zwijgt.

We kennen de moordenaar maar al te goed, maar niet het slachtoffer, de vermoorde Arabier zonder naam. De duizelingwekkende debuutroman van Kamel Daoud Moussa of de dood van een Arabier geeft die ‘naamloze die niet eens de tijd kreeg om een voornaam te dragen’ een naam: Moussa. De roman is een monoloog van Haroen, de broer van de vermoorde Moussa Oeled el-Assasse. Haroen wil dat er recht wordt gedaan: het ‘recht van het evenwicht’. Dit zegt hij in het begin van zijn relaas en daarmee lijkt zijn monoloog een aanklacht, maar is dat bij nader inzien toch niet. Haroen is niet alleen een dubbelzinnig figuur, hij heeft ook trekjes van een onbetrouwbare verteller: zo vertelt Haroen dat hij na zijn eerste leugen ‘listig’ en ‘achterbaks’ werd en hij bekent een episode te hebben verzonnen:

Ja, dit is een verzinsel. Van a tot z. Die scène is té mooi, ik heb alles verzonnen.

In de fictieve wereld van de roman is Meursault – net als in de echte wereld – een wereldberoemd personage, maar niet Camus is de schrijver van zijn verhaal, maar Meursault zelf:

De moordenaar is beroemd geworden en heeft zijn verhaal zo goed opgeschreven dat het niet eens in me zou opkomen hem na te volgen.

Daarnaast sterft Meursault niet:

Als de moordenaar uit de gevangenis komt, schrijft hij een boek dat beroemd wordt en waarin hij vertelt hoe hij overeind is gebleven tegenover God, een priester en de absurditeit.

In de rechtbank verklaart Camus’ Meursault dat zijn moord kwam door de verstikkende zon, hij weet dat het belachelijk klinkt en de mensen in de rechtbank doen het inderdaad af als grote onzin. Maar Haroen zegt in het begin van zijn monoloog dat na de publicatie van Meursaults verhaal ‘iedereen alles heeft gedaan om te bewijzen dat er helemaal geen sprake was van moord, alleen van een zonnesteek.’

Moussa

Langzaam verschuift het beeld van Haroen als aanklager van de moordenaar van zijn broer naar Haroen als lotgenoot van Meursault en lijkt het erop alsof het ‘recht van het evenwicht’ te maken heeft met het laatste. Haroen is namelijk net als Meursault ‘een vreemdeling’ en ook Haroen – zoals elk mens – ontkomt niet aan het absurde:

Dat is het beste bewijs voor de absurditeit van onze conditie, waarde vriend: niemand heeft een laatste dag, alleen een toevallige onderbreking van het leven.

En zoals Meursault het leven van zijn broer onderbrak, zo doet Haroen hetzelfde bij de Fransman Joseph ‘omdat er een tegenwicht moest komen voor de absurditeit van onze situatie.’ De moord bij Daoud is een omkering: nu vermoordt een Arabier (een Algerijn) een Fransman. Niet overdag in de brandende zon, maar in de nacht, ‘maar je kon heel helder zien. Vanwege de fosforescerende maan.’ Na de dood van zijn moeder gaat de Meursault van Camus naar de bioscoop en zwemmen in de zee met Marie. Na de moord op Joseph voelt Haroen opluchting en een enorme vrijheid en dat hij nu ‘eindelijk naar de bioscoop kon of met een vrouw kon gaan zwemmen.’ De wereld zwijgt, wat schitterend wordt weergegeven in de krachtige, korte zin:

De citroenboom deed of hij niets had gezien.

Ondanks dat de vorm van Moussa verwant is aan Camus’ De val, benadert Daoud met zijn stijl de desperate sfeer en het beklemmende van De vreemdeling.

Bij Haroen wordt het verhaal van Meursault een misdaadverhaal, een verhaal zoals Capote’s In Cold Blood, gebaseerd op een krantenartikel van slechts twee alinea’s. Niet zelfmoord is de enige filosofische vraag van betekenis:

Die held van jou had het begrepen, moord is de enige goede vraag die een filosoof zich moet stellen.

Is dit een vervorming van Daoud zoals hij zijn hoofdpersoon laat vertellen dat Meursault de schrijver is en niet Camus en dat Meursault weer vrijkomt naar zijn veroordeling? Of is deze vervorming van de beginregels van De mythe van Sisyphus van de listige en achterbakse Haroen zelf, zoals hij ook Meursaults verhaal reduceert tot een verhaal van een misdaad en daarmee de filosofie van het absurde verontachtzaamt om zo zijn eigen misdaad, de moord op Joseph, te verantwoorden? Een eenduidig antwoord is er niet en dat maakt deze roman zo interessant.

De nasleep van Haroens moord heeft hetzelfde vreemde karakter als Meursaults proces. Meursault wordt niet veroordeeld vanwege het vermoorden van de Arabier in De vreemdeling, maar omdat hij niet fatsoenlijk rouwde om de dood van zijn moeder, dat hij na de begrafenis van zijn moeder gewoon naar de bioscoop ging en ging zwemmen in de zee met Marie. Als Haroen in de zomer van 1962 de Fransman Joseph doodschiet, is Algerije net onafhankelijk geworden na een jarenlange bloedige strijd met kolonisator Frankrijk. Haroen heeft niet meegedaan aan de onafhankelijkheidsoorlog en men vindt hem laf. Zijn moord is geen moreel probleem, maar het probleem van de tijd. Voor de onafhankelijkheid was het prima om een Fransman dood te schieten, maar na de wapenstilstand is het eerder onhandig vanwege het tijdstip dan immoreel:

Ik vond het gemak waarmee ze met mijn misdaad omgingen haast beledigend. Ik had een moord gepleegd en dat deed me duizelen. Maar niemand leek er echt moeite mee te hebben. Alleen het tijdstip scheen een probleem op te leveren. Wat een nonchalance, wat een onverschilligheid! Beseften ze niet dat ze mijn daad daarmee diskwalificeerden, kapotmaakten? Moussa’s dood was onvoorstelbaar gratuit. En nu werd mijn wraak dat ook!

In zijn essay De mens in opstand schreef Camus:

Als we dus de absurdistische houding willen aannemen, moeten we ons erop voorbereiden te doden en daarmee voorrang geven aan de logica boven gewetensbezwaren, die we dan als herschimmen afdoen.

Net als Meursault lijkt Haroen te berusten in het absurde en omdat de opstand uitblijft, plegen beiden een moord. De mens in opstand is een pleidooi tegen de beredeneerde misdaad. Camus wijst geweld en terreur af, voor hem rechtvaardigt het doel niet de middelen, maar het zijn de middelen die het doel rechtvaardigen. De mens in opstand is een ‘mens die nee zegt.’ Zijn nee is de bevestiging van een grens.

De opstand komt voort uit de aanblik van het onredelijke, de confrontatie met een onrechtvaardige, onbegrijpelijke toestand.

‘Als de wereld helder was, zou er geen kunst zijn,’ schreef Camus. Bij de opstand is kunst een noodzakelijk hulpmiddel, want het kunstwerk houdt het bewustzijn in stand die de opstand mogelijk maakt. Door het verruimen en het instandhouden van het bewustzijn is kunst onmisbaar, want het is elementair voor de menselijke wil dat als belangrijkste doel ‘het handhaven van het bewustzijn’ heeft. Daouds roman ademt meerstemmigheid, deze lezing is volgens mij slechts één van de vele mogelijke interpretaties en daarin schuilt de waarde van deze belangrijke roman, want zo voldoet hij op intelligente wijze aan een van de belangrijkste functies van literatuur: het verruimen en instandhouden van het bewustzijn.

Koen Schouwenburg

Kamel Daoud – Moussa of de dood van een Arabier. Vertaald door Manik Sarkar. Ambo Anthos, Amsterdam. 152 blz. € 18,99.
Albert Camus – De vreemdeling. Vertaald door Peter Verstegen. De Bezige Bij, Amsterdam, 2013. 140 blz. € 19,90.
Albert Camus – De mythe van Sisyphus. Een essay over het absurde. Vertaald door C.N. Lijsen. Onder redactie van Willem Desmense. Herziene uitgave. IJzer, Utrecht, 2013. 175 blz. €17,50.
Albert Camus. De mens in opstand. Vertaald door Martine Woudt. Olympus, 2010. 320 blz. € 15.